24 augustus 2007

Schelden in 3-D.

Jo Foulon is meester in de vrije monumentale kunsten, Hogeschool Antwerpen. Hij was laureaat van het Hoger Instituut voor schone kunsten, Postgraduaat beeldende kunst.

In 1997 won hij de Dapsen-Horlait prijs en in 2006 behaalde hij de eerste prijs van de Designwedstrijd Villa Basta, ‘Groen is niet Rood’ in samenwerking met Weekend Knack.

Vrijdag, 31 augustus opent te Leuven een tentoonstelling van deze jonge Tiense kunstenaar. Onder de titel ‘Basjiboezoek, baziboezoek’ zet Jo, in samenwerking met mij, een ‘installatie’ op rond scheldwoorden. Deze installatie zal volgens Jo alleszins verder reiken dan de muren van de galerie. Ontladen, schreeuwen, grenzen geven aan agressie. Regels zijn er niet.

Met zijn nieuwe installatie wil deze gedreven kunstenaar het scheldproces ook visualiseren en bijna letterlijk tastbaar maken. Daarnaast keert Jo terug naar de ‘roots’ van de schuttingtaal, naar plaatsen waar de lieflijke woorden zijn ontstaan. De Leuvense binnenstad is het dankbare decor. U bent allen van harte uitgenodigd.

De opening is vrijdag 31 augustus 2007 om 19 uur in de Vaartstraat 131 (Cypres Galerie).
Tijdens de tentoonstelling is de galerie dagelijks open van 14 tot 18 uur, ook in het week-end. De mogelijkheid bestaat om ter plaatse het 'Groot Scheldwoordenboek' aan te schaffen.

23 augustus 2007

Schelden op z'n Frans.


Ook onze zuiderburen zijn niet vies van af en toe een potje schelden.

Dit jaar verscheen van journalist en auteur Marc Lemonier het pittig gekruidde “Le petit dico des insultes, gros mots et autres injures’ (City Editions, ISBN 978-2-35288-067).

Wie wil weten waar kapitein Haddock de mosterd vandaan haalde, schaft zich best dit vermakelijk en informatief smaldeeltje (212 p.) aan. Een vierhonderdtal scheldwoorden worden hier in hun context geplaatst, vaak met vermelding van geschiedenis en evolutie. Sommige scheldwoorden worden blijkbaar geassocieerd met een bepaald persoon. Veel termen worden ook in ons taalgebied gebruikt: analphabète; Bachi-bouzouk; bimbo; bitch; canaille; débile; idiot; imbécile; macho enz. Al heeft bobo een iets andere betekenis dan bij ons. Racistische scheldwoorden worden overigens niet onder het tapijt geschoven.
Merde alors!

22 augustus 2007

De wijzer op half zes.

Impotentie geeft vaak aanleiding tot allerlei grapjes.
Impotent betekent, zoals we allemaal wel weten: niet in staat de geslachtsdaad te voltrekken; meer specifiek van mannen: geen erectie kunnen krijgen, onvermogen tot ejaculatie.
Deze via het Frans aan het Latijn (impotens: machteloos) ontleende term moet vroeger een eufemisme geweest zijn. Tot in de zestiende eeuw betekende het woord ‘invalide; door lichaams­gebreken niet in staat om zijn beroep uit te oefenen’ en meer in het algemeen ‘machteloos’.
In het Antwerps Liedboek (1544) vinden we die oude betekenis nog terug: ‘Ey out grisaert, ... Het was mi van te voren gheseyt Dat ghi waert van slutsaerts bende (dat gij een zwak, impotent man waart).’

Wanneer precies het woord zijn huidige betekenis gekregen heeft, is niet geweten. Het begrip ‘impotentie’ raakte echter vooral populair in de jaren zestig van vorige eeuw, o.a. dankzij de studies van het Amerikaanse echtpaar Masters en Johnson. Tevoren was het vooral gangbaar in medische en wetenschappelijke kringen.
Tegenwoordig wordt ‘impotent’ niet echt meer als eufemisme aangevoeld. In de volkstaal bestaan er talrijke kleurrijke benamingen voor impotentie. De Geïllustreerde Encyclopedie van de Seksualiteit (1977-1980)
vermeld volgende uitdrukkingen (waarvan sommige nooit eerder geregistreerd werden): ‘antiek hangertje; er niet op kunnen komen; Friese staartklok; de kaas is op; keienkijker; maatje pink; slapjanus; slappe was voor de deur; zandruiter’. De meeste van deze uitdrukkingen hebben een Bargoense oorsprong maar zijn wellicht verhullend genoeg om ook als eufemisme dienst te doen. In de zestiende eeuw noemde men een impotent persoon (iemand die de bijslaap niet kon voltrekken) ‘verkoud van nature’. In de achttiende eeuw was zo’n man ‘uitverkocht’. In Vlaanderen zei men vorige eeuw nog schertsend van iemand die geen erectie kon krijgen: ‘zijn wijzer staat op half zes’.

18 augustus 2007

Allengaande.

Kranten en tijdschriften hebben het tegenwoordig vaak over een 'alleengaande' wanneer ze een vrijgezel of ongehuwd persoon bedoelen.
Vrijgezel is een wat stoffig woord. Bovendien slaat het enkel op mannen. Alleenstaande moest in de tweede helft van de twintigste eeuw ‘vrijgezel’ en ‘ongehuwde’ vervangen. Wellicht vond men deze termen toen te stigmatiserend. Toch werd alleenstaande niet altijd gebruikt in de zin van ‘ongehuwd persoon’ of ‘iemand die er alleen voor staat’. Vóór 1950 las je enkel over ‘alleenstaande bomen, huizen of meubels’.
De nieuwe betekenis (m.b.t. personen) werd dan ook pas in 1950 in Van Dale vermeld. Aanvankelijk dook alleen­staande vooral op in overheidsstukken.
In 1956 publiceerde een zekere W.C. Blomberg bijvoorbeeld het rapport ‘Woontoestand en woonwensen van 3.009 alleenstaande vrouwen in Amsterdam’.

Tegenwoordig wordt ook alleenstaande als stigmatiserend ervaren. Het woord straalt volgens sommigen zieligheid uit. Het wordt geassocieerd met eenzaam en verlaten. Alleengaande klinkt momenteel veel positiever en dynamischer. De betrokkene is dan wel alleen maar hij heeft het helemaal naar zijn zin.
Dit eufemisme werd voor het eerst gesignaleerd in 1984 en lijkt eveneens een voedingsbodem te hebben in ambtelijke kringen. Het dook vermoedelijk voor het eerst op in de titel van het rapport ‘De positie van oudere werkloze ‘alleengaande' Turken en Marokkanen’. Na de alleengaande Turken en Marokkanen kwamen de alleengaande autochtonen. Daarmee was de opmars van de alleengaande begonnen.
Nog vlotter en moderner is uiteraard de 'single'.

11 augustus 2007

Boem is ho en plons is zwemmen.

Deze grappige uitdrukking wordt in Nederland vaak schertsend gebruikt bij een lichte aanrijding tussen twee voertuigen. Ze wordt ook in de mond genomen wanneer een botsing haast onvermijdelijk is. In 1996 lazen we in het Parool: “Zo heb ik mijn eerste gesponsorde auto de vernieling in gereden. Ik miste bij Aalsmeer een flauwe bocht en vloog de dijk af. Boem was ho en de auto was total loss.”

We vinden dit gezegde al terug in de 12e druk van de dikke Van Dale.

'Boem boem is ho' was tevens de titel van een liedje (uit 1966) van Ronnie en de Ronnies (in een productie van Peter Koelewijn). Vermoedelijk werd de uitdrukking door Koelewijn bedacht. Er bestaan blijkbaar wat varianten, zoals: ‘boem is ho en plas is water.’

03 augustus 2007

Duizend bommen en granaten.

De uitroep ‘duizend bommen en granaten’ kennen wij vooral als krachtterm van kapitein Haddock uit de populaire stripverhalen van Kuifje.
Toch is Hergé niet de geestelijke vader van deze tegenwoordig erg populaire uitdrukking. Ze komt al voor in het boek ‘Uit het leven van Dik Trom’ van C. Joh. Kievit en dat boek dateert van 1899.

Het telwoord 'duizend' was in vroeger eeuwen erg geliefd in allerlei vloeken: ‘gans duisendt duickers; gans duizend schanden; duizend pepernoot; gans duizend suikers’. Destijds had 'duizend' de betekenis van 'heel veel; talloos'. Soms kon het echter ook om een verbastering van 'duivel' gaan.
Een vergelijkbare uitdrukking (thans verouderd) is: ‘duizend kanonnen.’