25 september 2007

Horecaffers.

Iemand die in de horeca (hotel, restaurant of café) werkt, wordt wel eens schertsend een ‘horecaffer’ genoemd.
Het woord werd al gesignaleerd door Piet Grijs (Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972). Reinsma geeft in zijn neologismenwoordenboek (1975) voor horeca een citaat uit 1974. Het grootste (historisch) Nederlandse woordenboek, het WNT, geeft echter al een vindplaats uit 1941. Nicoline van der Sijs dateert het woord op 1940. De afkorting horecaf komt echter al in 1921 voor in de archieven van De Groene Amsterdammer. Ook horecaffer werd al opgetekend in 1921.
In de Heldersche Courant van dat jaar lezen we: “Hoe kunnen wij onze actie tegen de Horecaffers zoo scherp en doelmatig mogelijk voeren, zonder in strijd te komen met de wet of verordening?”
Eigenlijk is dit geen scheldwoord (al wordt het door velen zo ervaren, wellicht vanwege het woorddeel kaffer) maar eerder een schertsende of spottende benaming. Het is afgeleid van Horecaf: ‘1 van de 5 Nederlandse Verenigingen die de horecabedrijven privaatrechtelijk vertegenwoordigen’ volgens de Oosthoek Werkencyclopedie.


Een bekend versje uit 1935, ‘Kwijnende cafébedrijven’ van Dorus Clingebos, ging als volgt: ‘Horecaffers, slokjesbazen/ Wénscht ge uw zaak beklant?/ Schenkt dan drank in gróóter glazen/ Vol tot aan den rand!’

20 september 2007

Sabbatsjaar.

Wie eens een jaartje niets wil doen, neemt doorgaans een ‘sabbatical leave’, om nog maar eens wat Engels vakjargon te gebruiken. De term wordt de laatste tijd wel eens vernederlandst tot sabbatsjaar of sabbatsverlof.

Zich een tijdje bezinnen; de boel de boel laten en een tijd lang geen verplichtingen meer aangaan, wie droomt daar niet van? Door velen wordt dit echter nog steeds aanzien als luieren, dolce far niente, leeglopen. Het roomse geloof houdt ons immers voor dat ledigheid (het niets om handen hebben) ‘des duivels oorkussen is’. Afhakers van het druk-druk-drukbestaan proberen (al dan niet betaald) verlof (gezien als loop­baan­onder­breking) te vergoelijken met een vreemd woord.
In 1994 werd in het Nederlandse Baarn de ‘Stichting Sabba­tical Leave’ opgericht door mensen die in Canada kennis maakten met het fenomeen en het vervolgens ook in Nederland wilden introduceren. De term gaat terug op de bijbel (Leviticus 25: 1-7). In de Sinaï verneemt Mozes dat hij zes jaar lang akkers mag inzaaien, wijngaarden mag snoeien en oogsten mag binnenhalen. Het zevende jaar echter dient het land een grote sabbat te houden. Om kracht op te doen en om vruchtbaar te blijven.
Het fenomeen past overigens helemaal in de tijds­geest. In de jaren negentig van vorige eeuw werden immers ook de termen ‘onthaasting’ en ‘quality time’ (kwali­teitsuurtje) gelanceerd.

19 september 2007

Klokkenluiders.

“Vlaams minister van Economie Fientje Moerman (Open VLD) ontkent dat ze het parlement heeft voorgelogen over de ontslagen topambtenaar Rudy Aernoudt.”

Dit stond gisteren te lezen op de VRT-website.

Rudy Aernoudt had het statuut van klokkenluider.
Voor wie het nog niet wist, dit is een ambtenaar die aan de bel trekt over een vermeende misstand in een bedrijf, organisatie of bij de overheid. Hij of zij speelt informatie toe aan de media. Hij haalt vaak misstanden boven water die anders ‘onder de pet’ zouden zijn gebleven.
In het Engels noemt men zo iemand een ‘whistle­blower’. In de ogen van velen gaat het om een klikker.
In 1995 werd in opdracht van de Europese Commissie een rapport opgesteld over de rol van dergelijke klokkenluiders bij het opsporen van fraude. Klokkenluiders zijn personen die gegronde vermoedens van onregelmatigheden in hun eigen organisatie naar buiten brengen. Tevoren moeten ze de zaak intern hebben aangekaart, tenzij ze goede redenen hebben om die stap over te slaan. Een klokkenluider is dus geen ordinair ‘lekkende’ werknemer, al wordt hij door tegenstanders meestal verweten de privacy te hebben geschonden van de personen die hij aanklaagt of waarover hij vertrouwelijke gegevens lekt. Het rapport stelde vast dat de meeste landen, waaronder Nederland, klokkenluiders geen wettelijke bescherming bieden. In 1999 deed D66 een voorstel hiertoe.

15 september 2007

Flexibiliseren.

Mensen op steeds wisselende tijden en langer laten werken (meestal voor hetzelfde loon) noemt men tegenwoordig 'flexibiliseren'. De werknemer of flexikracht moet steeds klaar staan voor de werkgever. Dit zou de productiviteit ten goede komen.
Flexibiliteit is het sleutelwoord van eind twintigste eeuw. Werknemers worden geacht flexibeler te worden. Ze moeten een ‘flexibele instelling’ hebben, d.w.z. sneller en allerter reageren op allerlei ontwikkelingen.

In het jargon worden ze ‘flexwerkers’ of ‘flexers’ genoemd. De werkgever loopt met het aannemen van personeel dat onder deze voorwaarden aan de slag gaat minder risico. De alerte medewerker zal ook beter voorbereid zijn op de afslankingsoperatie die ongetwijfeld zal volgen.
Begrippen zoals flexibaan, flexkracht (- of werker), fleximarkt, flexizorg enz. raakten in zwang in de jaren negentig van vorige eeuw. Wellicht zijn ze ontstaan onder invloed van het Engelse woord flexitime dat (in het Engelse taalgebied) al in 1972 opgetekend werd.

10 september 2007

Einde van het designertijdperk?

In de medische wereld doken eind vorige eeuw de zgn. ‘designer-babies’ op: pasgeborenen waarvan op voorhand o.a. het geslacht kan gekozen worden. Designer staat hier voor: veranderd door genetische manipulatie.

Computerfreaks kennen zgn. ‘designervirussen’: virussen of programma's die voor heel specifieke doeleinden ontworpen werden. Allan Lundell vertelt er alles over in zijn boek >Virus. De grootste bedreiging van onze computersystemen= (1989).

Het designer-etiket kan ook ironisch toegepast worden: op het prijzige mineraalwater van bijvoorbeeld het Franse merk Perrier of op de dure delicatessen en de exotische schotels die opgediend worden voor de eetsnobs. Na de fast food nu ook ‘designer-food’! Als het maar een naam heeft.

Het socialisme deed het eind vorige eeuw ook goed. Zeker in Groot-Brittanië waar Labour al een tijdje zijn blazoen probeerde op te poetsen. Voorheen slaagde de partij er maar niet in het Thatcherisme te vervangen door een modern socialisme. Onder Grote Roerganger Kinnock werd getracht wat te doen aan de beeldvorming. De rol van de extreme linkervleugel werd ingeknot, zeer tot ongenoegen van de radikalinski's. Visuele presentatie en public relations werden de nieuwe toverwoorden. Mediabekwaamheid, daar kwam het op aan.
Het ‘designer-socialisme’ was geboren maar zelfs een flitsende verkiezingscampagne kon Labour niet aan de macht helpen. De partij kon vroeger geen deuk in een pakje boter slaan. Met Tony Blair, de nieuwe leider van de Britse linkse partij, was er voor het eerst sinds tijden weer kans dat Labour aan de macht kon komen. Het mooie pak en de welbespraaktheid van Blair zullen er ongetwijfeld voor iets tussen zitten. Haalde het ‘designer-socialisme’ het dan toch van de conservatieve Torries? Haalde Tony Blair misschien de mosterd vandaan bij de voormalige Spaanse premier, Felipe Gonzalez?
Als leider van de Spaanse socialistische partij (PSOE) wist deze politicus meer dan wie ook hoe hij de media moest bespelen. Hij had het nodige charisma en was wat je noemt een 'grote communicator', een term die in het verleden ook van toepassing was op Ronald Reagan en op Gorbatsjov: meesters in het omgaan met publiciteit. Het Britse en Spaanse designersocialisme had in de ogen van Nieuw (F)links voor een meer dan bevredigend resultaat gezorgd maar de oude garde spaarde haar kritiek niet. Zij bestempelden het als een overwinning van de beeldvorming over de inhoud. Met het terugtreden van Blair is wellicht het einde van het designertijdperk in zicht gekomen.

03 september 2007

Het designertijdperk.

Na de succesvolle, productieve voorvoegsels super, euro en mega volgde de opmars van het prefix designer. Nederlandstalige woordenboeken omschrijven dit woord nog altijd als 'ontwerper, vormgever' maar ook als adjectief komt het de laatste jaren erg frequent voor en daarvan vinden we weinig sporen in de voorradige woordenboeken. Van Dale vermeldt ‘designerdrug’ en ‘designerjeans’ en het Jaarboek 2007 voegt daar nog eens ‘designerbaby’ aan toe. Het Engelse design (ontwerp) is afgeleid van het Latijnse 'designare' (aanduiden, afbeelden) en werd al opgetekend in het midden van de 17de eeuw.

In de jaren zestig van vorige eeuw kreeg het woord echter een nieuwe status. De labels op kleren onthulden de naam van de couturier die voor het ontwerp gezorgd had. Deze labels kregen hetzelfde cachet als de handtekening onder een schilderij. Producten van massafabricage kregen plots het stempel >chic=. Designer was herboren als een beschrijvend woord: designerkleding werd van dan af geassocieerd met speciale, prestigieuze en vooral dure kleding. Je betaalde immers voor de naam. Na de designerjeans (een creatie van miljonaire Gloria Vanderbilt) volgden de designerparfums en de designerhandtassen. Sedert het einde van de jaren zestig kan designer toegepast worden op alles wat naar snobisme ruikt. Het woord belichaamt ook een tijdperk waarin verknochtheid aan consumentisme centraal stond. In het journalees van de jaren tachtig kreeg designer een nieuwe dimensie.

Nederlandse journalisten stoeien graag met modieus taalgebruik, en deze term die je in elke context wel als stoplap kunt gebruiken, beantwoordt duidelijk aan een behoefte. In de pers volgde een vloedgolf van designerjeans, designermuziek, designerdrugs enz.

De >Haagse Post= zette in 1986 de trend in met een melding over 'dealers en designerpunks in Brixton'. Dit woord werd dan wel niet verklaard maar bedoeld werden de nep-punks, de meelopers, in Nederland ook wel bijenkorfpunks genoemd.

Drie jaar later bestempelde >de Volkskrant= het nieuwste muzikale ei van David Bowie (Tin Machine) als designer-rock: muziek bestemd voor een cd-publiek (hetgeen toen nog beschouwd werd als een select en snobistisch publiek), waarbij alles 'bestudeerd' is en er geen zweet merkbaar is.
Met XTC of ecstasy (slangtermen: kippevoer, neukpillen) bereikten ook de designer-drugs onze contreien. Deze synthetische, in laboratoria vervaardigde drugs werden eind jaren zeventig van vorige eeuw voor het eerst gesignaleerd aan de Amerikaanse Westkust. Ze droegen de naam 'China White' of 'new heroin'.
De term zelf werd vele jaren later bedacht door de aan de universiteit van Californië verbonden professor Gary Henderson. Hij onderzocht toen het grote sterftecijfer en de Parkinsonsymptomen onder gebruikers van deze nieuwe drugs. In Europa worden designer-drugs met marketingtechnieken aan de man gebracht. Op de lijsten van verboden middelen komen deze nieuwe stoffen niet voor want met wat chemisch sleutelwerk wordt de illegaliteit mooi omzeild. Designer-drugs hebben echter een groot verslavingsrisico. Zelfs bij kleine dosissen bestaat onmiddellijk levensgevaar.