28 januari 2006

Linkeballen en zweetdieven.

In 1992 schreef de Volkskrant: ‘In een wereld vol linkeballen moest Rooks iets te vaak constateren dat hij in de koers weer eens de sterkste was geweest, maar dat hij niet had gewonnen.’
Een linkebal is een lepe jongen, een profiteur, iemand die de kluit bedondert.
Het woord is vermoedelijk ontstaan in de wielersport. Het wordt gebruikt voor een renner die zoveel mogelijk zijn krachten spaart en weinig op kop komt; een coureur die altijd in de buurt van de besten rijdt, maar zelden het vuile werk aan kop doet.
Link is een Bargoens woord voor ‘slim, leep’, hier gebruikt in samenstelling met bal, zoals bijvoorbeeld corpsbal.
Een wielrenner die profiteert van de inspanningen van een ander noemt men in het jargon ook wel een ‘wieltjesplakker’, een ‘wieltjeszuiger’ of een ‘zweetdief’.
Van ‘linkebal’ werd ook een werkwoord afgeleid: ‘linkeballen’: profiteren van de inspanningen van andere renners door zelf weinig of geen kopwerk te doen. Hierdoor kan men zijn krachten sparen.
‘De linkebal’ was ooit de bijnaam van de renner Serguei Ivanov.

21 januari 2006

Mexicaanse hond.

Bij de Mexicaanse hond denken velen wellicht aan de chihuahua, het kleine hondenras genoemd naar een Mexicaanse deelstaat. Nog weinig mensen zullen het woord associëren met het fluitend geluid van een genererend radiotoestel.
Ooit –in de pioniersdagen van de radio- was ‘Mexicaanse hond’ nochtans een begrip. Mooie muziekpassages en belangrijke redevoeringen werden steevast door hem bedorven.
Journalist Jan Vrijman schreef in 1992 in het Parool:
"De in het kortegolfgeruis wegzinkende berichten doen me denken aan de 'geheime zenders' in oorlogstijd en, nog langer terug, aan mijn jongensjaren, met op de zelfgebouwde radio het akelig klagen van de Mexicaanse Hond."

Het grootste woordenboek van het Nederlands, het WNT, kent de uitdrukking niet in deze betekenis, maar eigenaardig genoeg wel in die van verkeersdrempel: een dwarse drempelachtige verhevenheid in het plaveisel. Het woordenboek citeert hierbij NRC Handelsblad van 1 maart 1973. Van Dale kent de uitdrukking dan weer alleen in de oudere betekenis.

Wat een verkeersdrempel te maken heeft met een Mexicaanse hond is niet meteen duidelijk. Maar dat het geluid van een genererend radiotoestel doet denken aan de (jankende) geluiden van een bepaald soort hond, daar kunnen we makkelijk inkomen.
Koenen is het eerste woordenboek dat ‘Mexicaanse hond’ opnam en wel in de zestiende druk uit 1929. De uitleg die er bij stond was wat warrig: ‘'trillingen van een radiolamp, waardoor de opgevangen tonen gewijzigd worden.’ Bij Van Dale duikt het begrip pas op in de zevende druk van 1950 terwijl het bij Koenen geschrapt wordt in de editie van 1987.
Verder zoeken in het WNT brengt wel een vindplaats uit 1929 aan het licht (Menno ter Braak: Cinema Militans). Het jankgeluid werd wel degelijk opgenomen, maar dan onder het lemma ‘genereren (van een ontvangsttoestel)’.
Zelf vonden we nog een ouder voorbeeld in de ter ziele gegane krant ‘het Vaderland’ van 13/03/1926. Vermits de eerste radio-uitzendingen begonnen in 1919 en de chihuahua in 1918 voor het eerst in het Nederlands werd aangetroffen moet de uitdrukking bedacht zijn tussen 1919 en 1926 (eerste schriftelijke vindplaats).
Volgens de Radio Encyclopaedie (2e druk, 1949) van J.J.L.van Zuylen was het toen al 'een thans weinig meer voorkomende storing'.

15 januari 2006

De man met de hamer.

Wielrenners hebben het vaak over ‘de man met de hamer’. Wanneer ze hem tegenkomen, krijgen ze onherroepelijk een inzinking, geraken ze in een dip. Een klap van de hamer betekent immers over en sluiten!

De man met de hamer is symbolisch voor het noodlot dat iemand achtervolgt. Hij werd beroemd door de tekeningen van de Franse cartoonist René Pellos (1900-1998), bekend van o.a. het succesvolle stripverhaal “les Pieds nickelés’. Vanaf 1932, en dit gedurende 50 jaar, heeft deze tekenaar met zijn spotprenten een geweldige bijdrage geleverd aan het populariseren van ‘la Grande Boucle’, zoals de Tour bij onze zuiderburen heet.
‘L'homme au coup de marteau’ is de mythische figuur die de ‘reuzen van de weg’ (een journalistencliché voor wielrenners) buiten westen slaat.

Volgens Gaston Esnault, een Franse argotdeskundige, zou deze zegswijze rond 1926 opgedoken zijn (Pellos was dus niet de geestelijke vader).
Een jaar eerder ontstond de uitdrukking ‘un coup de marteau’ (een tik van de hamer) in de betekenis van: een plotselinge inzinking. Bij ons werd de uitdrukking ‘man met de hamer’ al opgetekend in in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1928. De metafoor moet toen nog nieuw geweest zijn want de schrijver van het artikel gebruikt de uitdrukking als vertaling van het Franse origineel.
Ook het (Nederlandse) luchtvaartslang kent de man met de hamer als een kwelgeest die voortdurend pech veroorzaakt. Engelse piloten noemen zo'n plaaggeest sedert het begin van de twintigste eeuw een gremlin! Vooral tijdens de tweede wereldoorlog was die term populair bij de RAF. Gremlin werd wellicht gemodelleerd naar het oudere 'goblin' (Engels voor een boze kabouter).

Zijn renners bijgelovig? Het lijkt er wel op als je weet dat in het peloton ook gesproken wordt over 'het zwarte beest' of 'de zwarte heks'. De Fransen hebben het over 'la sorcière aux dents vertes' wanneer ze voortdurend pech hebben en niet goed rijden. Spaanse coureurs gebruiken de term 'mano negro' (zwarte hand).
Het zwarte beest is wellicht te herleiden tot het bijgeloof rond zwarte dieren. Een zwart schaap zou het duivelsteken dragen terwijl een zwarte kat op iemands weg ongeluk brengt.

09 januari 2006

Schuttingwoorden en viswijventaal.

De titel is een beetje misleidend: Cassell’s Dictionary of Slang (terwijl het boek al lang niet meer bij Cassell verschijnt maar bij Weidenfeld & Nicolson.
ISBN 0-304-36636-6).

Wat in 1984 begon als een smaldeeltje is ondertussen uitgegroeid tot een knoeperd van een boek, een paar kilo’s dik. Maar liefst 85.000 lemma’s telt het, waarvan 12.000 nieuwe sedert de vorige editie (1998). Bezige bij en woordendetective Jonathan Green behandelt hierin het slang van de vijftiende eeuw tot heden.
Bent u geïnteresseerd in Engels Bargoens, schuttingwoorden en viswijventaal of bent u toe aan een cursus achteruitbidden dan is dit het boek voor u. Let wel, er hangt een stevig prijskaartje aan (€ 57,80). Ter vergelijking: de nieuwe bewerking van Partridge verschijnt in 2 kloeke volumes en is minstens drie maal zo duur. Het verschil zit voornamelijk in de citaten (bij Partridge rijkelijk aanwezig). Green vermeldt zo goed als geen vindplaatsen.
Terwijl de nieuwe Partridge het historische slang schandalig verwaarloost en vooral focust op het informele taalgebruik sedert 1945, legt Green de lat veel hoger. Niet alleen komt het archaïsche slang ruim aan bod, het boek behandelt ook het onconventionele, platte taalgebruik dat buiten Groot-Brittanië en de VS weelderig tiert.
Dat laatste zou moeten aansporen tot voorzichtigheid. Kun je Zuid-Afrikaanse kreten als ‘pas op!’ ook als slang categoriseren als je die taal onvoldoende machtig bent?
Maar er komen ook leuke zaken uit deze hoek van de wereld: Blikkiesdorp (een fictief, klein en onbeduidend stadje of dorp); boeretroos (sterke zwarte koffie); papbroek (lafaard); plaasjapie (boerenlul); poephol (idioot); skiet und donder (melodrama) enz.
Ook Australië, Nieuw-Zeeland en de Caraïben komen ruim aan bod.

Naast een omschrijving (die soms uitvoerig kan zijn, zie bijvoorbeeld de drugsterm crack), vermeldt de auteur meestal de eerste vindplaats (waarbij hij vaak steunt op het werk van de oude Partridge en die liet op dit gebied weleens een steek vallen) en de etymologie van het behandelde woord.
Hoe up-to-date is dit woordenboek nu? Rekening houdend met het gegeven dat een woordenboek nooit helemaal bij de tijd kan zijn, is deze verzameling redelijk actueel te noemen. 11 september heeft zijn sporen nagelaten, getuige de uitdrukking ‘the planes hit the towers’ (gezegd wanneer problemen of moeilijkheden beginnen).
En ook Ruud Gullit heeft het woordenboek gehaald, weliswaar als rhyming slang (voor bullet of kogel), maar niettemin een prestatie. Saddam Hussein is sedert de jaren negentig van vorige eeuw rhyming slang voor ‘pain’ (pijn). En als u wilt weten wat een ‘Prince Albert’ is dan moet u toch echt het woordenboek raadplegen.
Wij kenden al de ‘couchpotato’ maar sedert het begin van deze eeuw is ook de term ‘mouse potato’ niet ongewoon (iemand die buitengewoon veel tijd achter zijn computer doorbrengt).
Aangenaam verrast zijn we wanneer we ook de opname van het begrip multi-culti vaststellen.
Ik kan hier uiteraard nog uren doorleuteren, ik kan ook gaan letterziften en zout op allerlei slakken leggen maar daar heb ik geen zin in. Met de nieuwe van Jonathan Green wil ik best kamerarrest krijgen. Dit is geen boek voor kwezels, droogpruimers en grimbekken.
Het verrijkt de woordenschat en een gevoel van humor is nooit ver weg.
Mijn liefje, wat wil je nog meer?

05 januari 2006

Afro-Amerikanen.

Een Afro-Amerikaan is volgens Van Dale een zwarte inwoner van de VS.
Dit is een mooi voorbeeld van het politiek correcte taalgebruik dat eind vorige eeuw kwam overwaaien van de Amerikaanse campussen. Voorstanders van deze term beweren dat de connectie met het moedercontinent benadrukt wordt, waardoor het woord positiever klinkt dan ‘zwarte’.

In zijn boek ‘Racist Stereotyping in the English Language’ stelt de Amerikaanse auteur Robert Moore dat het symbolisme van wit als positief en zwart als negatief wijdverspreid is in onze cultuur. 'De definitie van zwart', aldus Moore, 'is ondermeer zondig, slecht, vuil, schuldig' terwijl die van wit 'puur, vlekkeloos, onschuldig inhoudt'. Tot ongeveer 1968 was ‘neger’ de politiek-correcte benaming maar de huidige generatie vind het -mogelijk vanwege de associatie met het Engelse ‘negro’- beledigend. ‘Nikker’ werd altijd al een scheldwoord gevonden.

Sommigen verkiezen het meer neutrale ‘zwarte’ maar blijkbaar is ook die benaming aan slijtage onderhevig en te pejoratief bevonden. ‘Afro-Amerikaan’ is in de jaren negentig van de twintigste eeuw alles wat de klok slaat. Toen moest een blanke Amerikaanse televisiejournaliste bisschop Desmond Tutu in Zuid-Afrika interviewen. De vrouw probeerde voortdurend angstvallig het woord ‘zwarte’ te vermijden. Daarom vroeg ze de geïnterviewde hoe het voelde om een ‘African-American’ te zijn. Deze term werd reeds in 1863 in Engelse bronnen aangetroffen maar raakte pas echt in zwang in de jaren zeventig van vorige eeuw.
Sedert de tweede helft van de jaren tachtig is het in Amerika de voorkeurbenaming voor een Amerikaanse zwarte. Dat het politiek-correcte denken soms wel erg ver kan gaan bewijst volgende anekdote.
De Amerikaanse krant The Fresno Bee had zijn computers geprogrammeerd om het woord 'black' systematisch te vervangen door 'African-American', waardoor een artikel over de begrotingscrisis in Massachusetts stelde: 'The new taxes might put the state back in the African-American' (de zwarte cijfers).

De blanke tegenhanger van de Afro-Amerikaan wordt de Anglo-Amerikaan genoemd.

01 januari 2006

Een appelig gevoel.

Ook zo’n appelig gevoel na de feestdagen?
Iemand die futloos is en weinig energie heeft, zegt wel eens dat hij of zij zich ‘appelig’ voelt.
Het woord werd bedacht door Leen Valkenier voor het destijds erg populaire kinderprogramma `De Fabeltjeskrant'. Het werd in de mond gelegd van Stoffel de schildpad. Die klaagde steeds weer dat hij zich zo `appelig' voelde.

De uitdrukking ‘een appelig gevoel’ werd in de jaren tachtig van vorige eeuw nieuw leven ingeblazen door de Nederlandse renner Gerrie Knetemann. Eigenaardig is wel dat het woord ‘appelig’ ook staat voor `vervelend, saai, uit de tijd' (zie hiervoor R.G. Broersma: Recht voor z'n Raap, 1970), een betekenis die het blijkbaar nog steeds heeft, getuige volgend citaat uit NRC Handelsblad van 1990: `Bij ons zit een Engelsman, een beetje appelige echtgenoot van een jaar of veertig, die zijn ski's aantrekt en onmiddellijk begint te glijden.'
Hier moet bij appelig gedacht worden aan `zuur' en vandaar wordt wellicht geassocieerd met `verstard'.
In het marineslang gebruikt men de uitdrukking ‘zich appelig voelen’ vooral na overmatig drankgebruik (het katergevoel dus).