30 augustus 2006

Het beest met de twee ruggen. Deel 1.

De uitdrukking is al meer dan een eeuw oud, wordt nog steeds gebruikt maar is desondanks niet terug te vinden in de laatste editie van Van Dale.
We hebben het over ‘het beest met de twee ruggen’, wellicht de meest beeldrijke omschrijving van ‘de oudste beweging ter wereld’ of de paringsdaad: een man en een vrouw die aangezicht tot aangezicht met elkaar de liefde bedrij­ven. In deze metafoor, die reeds dateert uit de middeleeuwen, wordt de nadruk gelegd op het dierlijke karakter van de coïtus. Met ‘het beest in de mens’ wordt de seksuele drift weergege­ven.
De positie waarbij de man op de vrouw ligt, wordt tegenwoordig ook wel omschreven als ‘de
bekeerstand, de missionarishouding, de Adam en Eva-houding, de zendelingenstand’ of gewoon ‘de pastoorshouding’.
Het zijn allemaal weinig subtiele verwijzingen naar het wijd verbreide geloof dat missionarissen destijds de gewoonte hadden om op deze wijze seks te bedrijven met de inheemse volkeren.

In De Morgen van 6 mei 1988 lazen we:
In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, beoefent de prostituée niet altijd de missionarishouding. Het merendeel van de klanten wordt bediend met het handje.”

Toch zijn bovengenoemde termen vrij recent. Ze dateren alle uit de late twintigste eeuw.
‘Het beest met de twee ruggen’
heeft al een langere geschiedenis achter de rug. De oudste bron uit het Nederlandse taalgebied waar we deze uitdrukking in terugvinden is vermoedelijk de achttien­de eeuwse klucht ‘Den Vrolyken Tuchtheer’ van Weyerman.

Maar zoals gezegd is deze zegswijze al veel ouder! Velen schrijven haar toe aan Shakespeare die in Othello al in de eerste scène van het eerste bedrijf Iago tegen Brabantia, de vader van Desdemona, laat zeggen: “Iemand die U komt vertellen, heer, dat uw dochter en de Moor op ditzelfde ogenblik het beest met de twee ruggen aan het maken zijn.” (Vertaling Willy Cour­teaux, 1979).
Toch is niet Shakespeare de geestelijke vader van deze uitdrukking. Ruim een eeuw vroeger gebruikte de Franse schrijver, monnik en dokter, François Rabelais (1494-1553) ze al in zijn meesterwerk Gargantua en Pantagruel. In het derde hoofdstuk lezen we: “Dikwijls speelden ze samen het beest met de twee ruggen, vrolijk elkanders spek wrijvend en met zo goed effect, dat zij zwanger werd van een schone zoon, waarvan ze de elfde maand beviel.” (Vertaling J.A.Sandfort, Arbeiderspers, 1956-1980)

Heeft Rabelais deze uitdrukking bedacht? Helemaal zeker zijn we hier niet van. Zijn hiervoor genoemde werk, waarin hij een karikaturaal beeld ophangt van zijn tijd en scherpe kritiek levert op clerus en overheid, dateert uit de vroege zestiende eeuw (ca.1532).

In een nog ouder Frans stuk (15de eeuw) van het Ancien Théatre français, werd ‘la bête à deux dos’ al opgetekend: “Si Dieu, fais croistre les bledz afin que ne soyons trouvés en faisant la bête à deux dos.”
Rabelais mag dan misschien niet de uitvinder van deze beeldrijke uitdrukking zijn, populair gemaakt heeft hij ze alleszins! De zegswijze wordt verscheidene eeuwen en ook nu nog door allerlei bekende en minder bekende Franse en Britse schrijvers gebruikt.
De Franse auteur, Piere de Bardeille, seigneur de Brantôme (1540-1614) had het al over ‘la bête à deux dos’.
We vinden de uitdrukking zelfs in een Italiaans werk uit de zestiende eeuw, Gardino di Recreazione van Florio: ‘far la bestia a due dossi.’

De negentiende eeuwse Franse auteur, Jules Renard, gebruikte ze in zijn Journal van 18 maart 1890. In ‘Poèmes et Chansons’ van Brassens vinden we ze eveneens terug.



20 augustus 2006

De Atoomstijl. Deel 2.

In feite werd deze stijl al beoefend vóór 1958.
Levende legende André Franquin maakte er al gebruik van in de jaren ’50 toen hij met ‘Ton en Tinneke’ hoge toppen scheerde. Ook de eerste afleveringen van zijn misschien grootste succes 'Guus Flater' droegen de kenmerken van de Atoomstijl: soepel karikaturaal, speels en vol beweging, futuristisch.
Andere bekende beoefenaars van deze stijl (reeds in 1955) waren striptekenaars Will (of Willy Maltaite) en Jidéhim (schuilnaam in Jean de Mesmaeker). Zij probeerden zich in hun werk los te maken van de algemeen volgde standaardpatronen.

Vroegste vindplaats van de Atoomstijl in het werk van striptekenaars is zonder twijfel ‘De Avonturen van Robbedoes’ van de Belg Jijé (pseudoniem van Joseph Gillain) uit 1946.
Vooral het science-fictiongedeelte van deze strip kan beschouwd worden als pure Atoomstijl. Jammer genoeg paste Jijé deze stijl later slechts occasioneel toe.
De Atoomstijl die aan het eind van de twintigste eeuw aan een revival toe was, betekent enerzijds het in de schijnwerpers plaatsen van de bejubelde jaren ‘50, anderzijds is het ook een teruggrijpen naar een vroegere periode zoals de industriële revolutie.
De Nederlandse tekenaar Joost Swarte bracht de Atoomstijl terug in de belangstelling, samen met de Spanjaard Daniël Torres (niet toevallig iemand die 2 jaar architectuur gestudeerd heeft en zich daarna gespecialiseerd heeft in beeldhouwkunst en grafiek), de Belg Ever Meulen (pseudoniem van Eddy Vermeulen; huistekenaar van Humo) en de Fransman Yves Chaland (inmiddels overleden).

In een tijd waarin het stripverhaal tot kunstvorm verheven wordt proberen deze kunstenaars een universum te creëren dat bol staat van retro en overdreven modernisme.
Ze willen inhaken op de hoop van een vroegere generatie die dacht de wereld opnieuw te gaan uitvinden.
De Atoomstijl is tot geen enkel Nederlands woordenboek doorgedrongen.
Misschien verandert dit met de hernieuwde belangstelling voor een vervlogen periode waarvan men enkel de positieve zaken heeft overgehouden.



17 augustus 2006

De Atoomstijl. Deel 1.


Ik ben de gelukkige bezitter van een boekje dat door stripfanaten beschouwd wordt als een collector's item.
Het ding heet 'Expo 58 en de Atoomstijl', werd samengesteld door een zekere Didier Pasamonik met de hulp van de al even bekende grootheden René Paquot en Evan, en in kreupel Nederlands vertaald door Philippe Hoffman.
Uitgeverij Albino bracht het werkje in 1983 op de markt, 25 jaar nadat te Brussel de Expo of wereldtentoonstelling van start ging.

De Atoomstijl is dan ook een typisch Belgische stij1-oorspronkeijk van toepassing op de architectuur- die zijn naam ontleent aan het Atomium (waarvan de architect André Polak was).
Het gaat om de specifieke vormgeving die gebouwen, meubels en gebruiksvoorwerpen omstreeks 1958 meekregen en die eind twintigste eeuw een revival kende, vnl.in de stripwereld.
De Atoomstij1- ook wel Expostijl genoemd- is niet gebonden aan regels maar springt wel zeer speels om met design en bizarre ontwerpen volgens futuristisch model.
Ontstaan uit de art decostijl van de jaren ‘20-‘30 en na de tweede wereldoorlog vercommercialiseerd tot jaren ‘50-stijl, wordt de Atoomstijl gekenmerkt door: opvallend kleurgebruik, ver doorgedreven stillering tot in het ridicule, motieven uit andere (lees: koloniale) werelden (bv.zebralijnen, totems, boomerangs).
Gerard Reve
gebruikte het woord in zijn ‘Brieven aan geschoolde arbeiders’ uit 1985:
"Men leeft hier nog in het begin van de nieuwe zakelijkheid, en in de atoomstijl (1945-1955) van meubelen, die in Nederland allang zijn weggegooid."

Na de tweede wereldoorlog maakten wetenschap en techniek een ontzettende vooruitgang. Het geloof in de mogelijkheden van de mens was groot. Men ontdekte immers de atomen, de amoeben, de celstructuur, nieuwe miroscopische vormen.
De Wereldtentoonstelling werd door de ontwerpers dan ook gezien als een experimenteerbasis.
Het thema van Expo ‘58 was: "Een balans van het tijdperk van de atoom; het leven in een menselijker wereld waar de techniek in dienst word gesteld van de vooruitgang."
Het Atomium was het symbool van een stap in de richting van de kernwetenschappen. Er werd dan ook- vooral in de Belgische paviljoenen- volop geëxperimenteerd met nieuwe materialen (tijdens de oorlog ontdekt) zoals plastic, formica, aluminium, multiplex, polyester.
De architecten en vormgevende kunstenaars mochten in alle vrijheid werken. De nieuwe materialen werden door hen kriskras door elkaar gebruikt waardoor grillige architecturale vormen ontstonden.
Uit de modernistische stijl die aldus ontstond sprak een 'arrogant optimisme en een naïef futurisme.'
Op het einde van de jaren ‘50 kende de Atoomstijl een groot succes bij striptekenaars. Bekende voorbeelden zijn de albums van Dupuis, de Belgische tekenaar Ever Meulen en de Spaanse tekenaar Mariscal.



08 augustus 2006

Chinese vrijwilliger.

Nederlanders kennen geen ‘Chinese vrijwilliger’. In de digitale persdatabanken komt deze uitdrukking niet voor.

Gelukkig staat ze wel in Van Dale met het label ‘Belgisch-Nederlands, schertsend’ en de omschrijving ‘iem. die gedwongen wordt om een vervelende of moeilijke taak uit te voeren’. Daar kunnen we nog volgende synoniemen aan toevoegen: slachtoffer; pineut.
Wanneer de uitdrukking voor het eerst gebruikt werd en waar ze precies vandaan komt, heb ik niet kunnen achterhalen.
Mogelijk gaat het om een verwijzing naar de Koreaanse oorlog toen Mao-Tse-Toeng honderdduizenden ‘Chinese vrijwilligers’ verplichtte om te strijden tegen de Amerikanen en de Zuid-Koreanen.

Volgend citaat komt uit het onderwijstijdschrift Klasse (oktober 1994) maar de uitdrukking moet beslist veel ouder zijn:
“In de meeste gevallen is de leerlingenraad samengesteld uit klasafgevaardigden. Maar de manier waarop iemand klasverantwoordelijke wordt is niet altijd goed. De meest open en correcte formule is dat een aantal vrijwilligers zich kandidaat stellen, dat ze hun ambitie kunnen verdedigen en vervolgens op goede gronden anoniem verkozen worden. Dit proces verloopt echter niet altijd optimaal. De verkiezing gebeurt vaak op een moment dat de leerlingen elkaar nog niet zo goed kennen. Of de minder vlotte leerlingen maken geen kans. Of niemand voelt zich aangetrokken tot de klusjes die bij de taak horen en dan verkiest men een slachtoffer of al grappend, een Chinese vrijwilliger...”

01 augustus 2006

Hapscheerders.

“En paerden steelen, moet de hapscheer klimmen leeren” lezen we bij Pieter Langendijk (Het wederzyds huwelyksbedrog. 1714).

Hapschaar, hapscheer of hapscheerder is een verouderd scheldwoord met meerdere betekenissen: durfal; waaghals; inhalige vent; vrek; rare vent; vreemde snuiter.
Oorspronkelijk werd er ‘een gerechtsdienaar, een diender of dievenvanger’ mee bedoeld. In die betekenis vinden we het woord al terug in het werk van Erasmus.
Theun de Vries gebruikte het in één van zijn historische romans zelfs in de betekenis van ‘zwervende soldaat’.

We hebben hier te maken met verhaspeld Frans: ‘happe-chair’. Wellicht is het een samensmelting van het werkwoord ‘happer’ (vangen, snappen) en het zelfstandig naamwoord ‘chair’ (vlees).

De ‘hapschaar, hapscheer’ of ‘hapscheerder’ stond blijkbaar erg laag op de maatschappelijke ladder. Hierdoor kreeg het woord allerlei negatieve connotaties. De betekenis van ‘vrek’ werd o.a. in Maaseik opgetekend. In Deventer werd het gebruikt voor een vrouw met een grote mond en in de Zaanstreek verstond men er een ‘rare snuiter’ onder.

Tegenwoordig wordt het woord nog enkel gewestelijk gebruikt. Uit de mond van kapitein Haddock (uit Kuifje) tekenden we wel meer oude scheldwoorden op.
“Kom hier, als je durft, hapschaar en ik verander je in een beddenkleedje!”
Een verbastering van hapschaar is hapsnurker.

De missionarishouding. Deel 2

Tegenwoordig staat de 'missionaris-of bekeerstand' voor recht voor z'n raapse seks met de implicatie dat het vervelend en oninteressant is. In het Engelse taalgebruik wordt het woord nu ook al gebruikt m.b.t. andere zaken dan seks, waarmee men wil suggereren dat deze dingen conventioneel en banaal zijn.
Natuurlijk zijn er talrijke andere posities dan het klassieke 'recht op en neer’.

Tamelijk recent (althans de benaming) is de zgn.'Montana-houding': de man ligt over de vrouw zodat de lichamen van beide partners een kruis vormen. De herkomst van het woord blijft nog in nevelen gehuld maar mogelijk heeft het iets te maken met het feit dat de 'Montanaboom' een soort zadel is. Een andere geopperde verklaring is dat Montana één der belangrijkste Amerikaanse wintersportstaten is waardoor er misschien gerefereerd wordt naar het kruisen van ski’s.

Bij de ‘diligence (van Lyon)’, ook wel de ‘ruiterstand’ geheten, zitten de partners in elkaar gestrengeld zodat ze, met de heupen als wip, op en neer kunnen wippen. Deze van oorsprong Franse term dateert uit het midden van de negentiende eeuw en is o.a. terug te vinden in het werk van de dichter P. Verlaine.

Het ‘paard van Hector' of gewoon 'Hector' hebben wij ontleend aan de Grieken. Bij deze seksuele variant zit de vrouw gewoon op de man.

Onder ‘Griekse beginselen' verstaan wij gewoon homofilie maar in het Amerikaanse Engels slaat ‘the Greek way' (of 'style') meer algemeen op anale seks of het copuleren op de wijze van de viervoeters: de vrouw steunt op haar handen terwijl de man achter haar staat. De oude Grieken worden doorgaans geassocieerd met sodomie, vandaar deze benaming.

Overigens worden ook andere nationaliteiten in verband gebracht met deze vorm van geslachtsgemeenschap. Het Amerikaanse slang heeft het bijvoorbeeld over ‘the Irish way' (wellicht omdat de Ieren deze houding zien als een manier van geboortecontrole) en over 'the Italian way (of 'fashion)'. Deze laatste uitdrukking wordt in feite aan de Fransen toegeschreven. De Italiaanse beeldhouwer Benvenuto Cellini refereert er naar in zijn autobiografie (1558-71). Hij werd er door zijn model van beschuldigd haar misbruikt te hebben op de ‘Italiaanse wijze' maar voor de rechter ontkende hij deze beschuldiging en stelde hij dat het om een 'Franse gewoonte' ging vermits zijn model er alles van afwist terwijl hij totaal onwetend was. We zullen de goede man maar geloven.

Nederlanders zijn even pervers. Ze doen het op z'n hondjes (‘doggie fashion’ in het Engels; ‘baiser en levrette’ bij de Fransen) of maken 'achterommetjes'.
De Nederlandse auteur Ben Borgart in ‘Buiten schot’ (1975): "Nette heren, die zich in het huiselijk bed geen 'achterommetjes' veroorloven of iets wat niet recht-op-en-neer is..."

Een ietwat ingewikkelder manoeuvre is het 'standje 69' of het 'negenenzestigen’ (van Frans: soixante-neuf, daterend uit het midden van de negentiende eeuw. Er zijn geen oudere benamingen gekend voor deze houding). Beide partners nemen dezelfde positie in als de cijfers van het getal 69, zodat tegelijkertijd cunnilingus en/of fellatio kan beoefend worden. Men heeft overigens ooit zonder veel succes de term ‘negenennegentigen' willen lanceren.
In het prostitutiejargon spreekt men naast het 'standje 69' ook over de 'Franse toer’: een verwijzing naar de veronderstelde bekwaamheid van de Fransen op dit gebied. Een 'French kiss' is niet alleen een gepassioneerde tongkus maar tevens de omschrijving van de oraal-genitale activiteit.

Toch wordt het Franse standje door velen gezien als de meest democratische manier van liefde bedrijven.
Yvonne Kroonenberg in ‘Alles went behalve een vent’ (1989): “Soixante-neuf is uitgevonden om de democratie in de relatie te bevorderen: je krijgt evenveel als je geeft."
In een lesbische verhouding heeft men het niet zo gauw over het 'standje 69’ dan wel over de 'vurige hoepel', een tot de verbeelding sprekende omschrijving van de liefdesdaad.

Grappig bedoeld is het gezegde: 'Op z'n Frans lukt perfect. Alleen met de taal wil het nog niet zo vlotten.'