We keren even terug naar waar het ons oorspronkelijk om te doen was: de ramkraak. Het tweede lid hiervan, nl. kraak is eigenlijk een Bargoense term voor een ‘inbraak’. We treffen het vooral aan in de verkleinvorm en in de verbinding een kraakje zetten. Bij Köster Henke (De Boeventaal. 1906) vinden we deze uitdrukking reeds, naast het werkwoord kraken. Henke geeft als voorbeelden: bij dag luimen ze, bij nacht kraken ze en Twee vrijers waren bezig met een kraak. Sedert het einde van de jaren zestig werden kraken en een kraak zetten clichés, geliefd bij makers van krantenkoppen.
Journalisten fleuren nu eenmaal graag hun schrijfstijl op met het taalgebruik van de penoze (de onderwereld) om te laten merken dat ze op de hoogte zijn.
Begin jaren zeventig van vorige eeuw kreeg kraken, met de toenemende woningnood in Nederland de betekenis van ‘een leegstaand pand betrekken zonder toestemming van de eigenaar’. Volgens Riemer Reinsma (Signalement van nieuwe woorden. 1975) komt dit verschijnsel voor sedert 1969 maar het juiste geboortejaar is wellicht 1965. Toen werd voor het eerst een pand betrokken in de Generaal Vetterstraat te Amsterdam zonder voorafgaande vergunning van de eigenaar. Het was een protest tegen de woningnood die in Nederland sinds het einde van de tweede wereldoorlog heerste. Het verkrijgen van een woning werd toen aan vergunningen gebonden. Per gezin werd bepaald op hoeveel woonruimte men recht had. Wat echter vooral verontwaardiging wekte, was het feit dat vele huizen lange tijd onbewoond stonden. Het ging dan meestal om dure panden die voor Jan met de Pet onbetaalbaar waren. De kraakbeweging verzette zich daarom heftig tegen het woningbouwbeleid van de opeenvolgende regeringen, die telkens weer beloofden om de zaak aan te pakken. De beweging groeide in het verzet tegen de kaalslag, de metro-aanleg en de cityvorming op de Amsterdamse Nieuwmarkt. In 1975 werd de strijd beslecht in het voordeel van de autoriteiten. De krakers moesten het toen afleggen tegen wapenstok en traangas. Het kraken van woningen gebeurt steeds heimelijk en op zulk een wijze dat er naderhand niet van een strafbaar feit (vernielingen) kan gesproken worden. Bij uitbreiding verstaat men onder kraken ook ‘het zich toe-eigenen van eender welk onroerend goed (een zwembad bijvoorbeeld).
Eigenaars van leegstaande huizen hebben altijd geprobeerd het kraken van hun woning te voorkomen. Hiertoe werden begin jaren tachtig van vorige eeuw de zgn. kraakwachten in het leven geroepen: mensen die tijdelijk met toestemming van de eigenaar gratis of tegen geringe vergoeding een huis mogen bewonen om zo te voorkomen dat het gekraakt wordt. De kraakwachten hebben vanzelfsprekend weinig rechten. Ook mogen ze op weinig bijval van de pers en de goegemeente rekenen.
In 1991 stond in Trouw een artikel over een Rotterdams raadslid dat diende af te treden na publiciteit over het feit dat hij samen met zijn vrouw, als kraakwacht (her en der lezen we ook de term antikraakwacht), gratis een kapitale villa mocht bewonen.
Kraakwacht werd al opgenomen in de twaalfde druk van de grote Van Dale, maar niet het hiervan afgeleidde werkwoord antikraakwonen. Een gebouw dat door het kraken werd in beslag genomen, noemt men een kraakpand.
Ik heb de indruk dat antikraak wonen tegenwoordig meer geaccepteerd is, maar dat kan toevallig mijn eigen omgeving zijn. Zelf sta ik er nog vrij ambigu tegenover.
BeantwoordenVerwijderen