Auteurs zijn Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar. Deel 2 van een recensie.
Reissecretaresse schijnt een eufemisme te zijn voor een hoer. Misschien is dat zo in Zweden maar in ons taalgebied? Aalbrecht en Wagenaar citeren het Zweedse schrijversechtpaar Maj Sjöwall en Per Wahlöö. In de digitale krantenbestanden komt het in die betekenis alleszins niet voor. Ook Van Dale kent het woord niet. Heel wat van de zgn. ‘platte’ termen staan trouwens ook in de driedelige Van Dale. Wat is dan de meerwaarde van dit boek?
Er zijn natuurlijk de leuke kaderteksten, gegroepeerd rond steekwoorden zoals: auto, bordeel, crimineel, dood, drinke, seks enz. Verder vermelden de auteurs bij ieder lemma keurig de etymologie maar soms is die totaal nietszeggend.
Bij ‘klepzeiken’ (zeuren) staat bijvoorbeeld: van klep en zeiken terwijl bij ‘klepzeiker’ bij de etymologie gewoon naar het werkwoord wordt verwezen. Veel kun je je daar niet bij voorstellen. Eigenlijk had hier moeten staan: ‘iemand die de klep of klap van zijn broek bezeikt’. Een verwijzing naar ‘klep’ (mond) is gewoon misleidend.
Naast de etymologische informatie geven de auteurs hier en daar ook citaten, maar eigenaardig genoeg zonder bronvermelding. Een volledig overzicht van de vindplaatsen mét bronvermelding vind je dan weer wel op www.plattetaal.nl . Van andere woordenboeken die geraadpleegd werden geen spoor. Waarom die bronnen niet gewoon achteraan in het boek afgedrukt werden is een raadsel. Zoveel meer plaats hadden ze toch niet ingenomen? Of moesten ze wijken voor de erg aantrekkelijke vormgeving van dit boek (iedere letter opent met een paginagrote illustratie)?
Saai kun je dit woordenboek niet noemen. De belangstelling voor ‘vieze woorden’ of ‘platte taal’ is groot. Er zit een zekere amusementswaarde in. Wie twijfelt moet maar eens een aantal jongerensites op het Internet bezoeken. Daar word je voortdurend om de oren geslagen met grof taalgebruik. Een boek als dit kan soms helpen om het sociolect te begrijpen. Van heel wat neologismen had ik nooit eerder gehoord: bloemgrachtkruiser; bruynzeelmeisje, foslo, kringmusketier, schnabbelgestapo. Allemaal heel onderhoudend maar waar ik verveeld mee blijf zitten is het feit dat de auteurs blijkbaar geen verschil in stijlniveau zien tussen ‘platte’ woorden (uit de taboesfeer) zoals ‘buikneuken, dildoslet, doorbitch, eikelkaas’ en veeleer brave termen (waarbij het schaamrood de gebruiker beslist niet naar de kaken zal stijgen) zoals ‘doodleuk, flater, godzijdank, halfdronken, herrieschopper, tipgever enz. enz.’ Sorry maar aal is geen paling. Als je deze laatste categorie opneemt in een woordenboek van ‘platte taal’ dan ontbreekt er nog heel wat. In feite kan dan de halve Van Dale er in.
Mocht er een tweede druk komen dan hoop ik dat de auteurs minstens 1/5 van het materiaal schrappen. Er staan ongeveer 5.000 termen in. De vrijgekomen ruimte kan dan benut worden voor de vele omissies (balieteef, befborstel, heiboer, oelewapper, pispraatje, rapplement enz.).
Nu is het boek teveel een allegaartje van vulgair taalgebruik, eufemismen, neologismen, specialistische termen en doodgewone woorden die Jan, Piet en Klaas schaamteloos gebruiken.
Het ‘Woordenboek van platte taal’ van Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar is een heel mooi cadeauboek, dat wellicht zorgt voor een paar uren vermaak, maar waarvan de wetenschappelijke waarde jammer genoeg gering is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.