Onlangs stond in HP/De Tijd m.b.t. prins Willem-Alexander en zijn echtgenote Maxima het volgende: “D66 en ik hebben ook iets gemeen: we houden niet van het koningshuis. Daar willen we van af. Wat mij betreft het liefst voordat die gehaktbal en zijn barbie de troon beklimmen.” De columniste die dat schreef, is vrij jong, een late twintiger, vermoed ik. Wellicht pikte ze het woord gehaktbal op uit haar jeugdtaal.
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is gehaktbal of bal gehakt een scheldwoord voor een sufferd, een slappeling, iemand zonder ruggengraat. Een scheldwoordenboekje uit 1984 omschrijft het woord als ‘iemand die domme uitlatingen doet’. Een synoniem uit hetzelfde kringtaaltje is Arnie, naar de gelijknamige, populaire figuur uit de tv-serie Goede Tijden, Slechte Tijden. Hoe komen jongeren aan gehaktbal als scheldwoord?
Het woord gehaktbal werd gelanceerd door Dimitri Frenkel Frank in zijn roman Ljoeba’s Buik uit 1973: “‘Sorry’, zei hij tegen een woedende Wim T. Schippers die hem ‘Ga weg, gehaktbal’ toevoegde en de deur achter zich dichtsloeg.” Tijdens een televisieprogramma in 1974 (de Van Speykshow) werd Ton van Duinhoven, in de rol van ontevreden burger, door Frenkel Frank ondervraagd. Het ‘burgermannetje’ kwam getuigen van zijn ongenoegen. Volgens hem waren er steeds minder mensen en steeds meer gehaktballen. In de loop van het gesprek werd dat woord nog versterkt tot grijze gehaktbal. Weken na de uitzending kon je in de pers die benaming nog tegenkomen. Waarschijnlijk heeft Dimitri Frenkel Frank zijn gehaktbal ontleend aan het Amerikaanse slang.
Volgens de New Dictionary of American Slang van Robert L. Chapman gebruikten Amerikaanse soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog het scheldwoord meatball in de betekenis ‘stom, vervelend persoon’. Sinds 1940 wordt ook het soortgelijke meathead (iemand met vlees in plaats van hersens in zijn hoofd) gebruikt, wellicht een variant op het oudere fathead, of ontstaan onder invloed van meatball. In de comedyserie All in the family, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw half Nederland en Vlaanderen aan de buis gekluisterd hield, noemde hoofdfiguur Archie Bunker (een uiterst conservatief burgermannetje) zijn liberale schoonzoon zo. Als Archie echt kwaad was, werd het invectief zelfs uitgebreid tot Polack pinko meathead. Dat de impact van de sitcom erg groot was, bewijst een Amerikaans voorval uit 1983, toen de show al naar zijn einde liep. Een boze bruid schreef naar de lieve Lita van een krant, de redactrice die lezersbrieven beantwoordt, dat ze niet langer met haar vader sprak omdat hij tijdens de huwelijksreceptie zijn schoonzoon voortdurend introduceerde als my new meathead. De columniste stelde overigens vergevingsgezindheid voor.
De variant meatball werd ook in de mond gelegd van Henry Kissinger m.b.t. zijn president, Richard Nixon. In The Final Days van Bob Woodward en Carl Bernstein worden Kissingers exacte woorden aangehaald: “You tell our meatball President I’ll be there in a few minutes.”
Incompetente chirurgie wordt in Amerika vaak smalend afgedaan als meatball surgery. Die wordt immers beoefend door klungels of onbevoegde chirurgen in vaak primitieve omstandigheden. De term is trouwens populair geworden dankzij de Amerikaanse televisiekomedie M.A.S.H, bevolkt door zo’n stelletje gehaktballen.
Maar bal gehakt in de betekenis van ‘slappeling, futloos persoon, halve zachte, sufferd’ is ouder. We vinden dat scheldwoord al bij de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal in zijn roman Polletje Piekhaar (1935): “Ga liever je vuil rakke en je trap dweile, bal gehakt!” In de jeugdtaal van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd het scheldwoord nieuw leven ingeblazen. Dat is wellicht te danken aan de Fred Haché Show op de VPRO. In de tweede uitzending, op 24 februari 1972, slingerde een verontwaardigde Haché een agent de volgende liefelijkheden naar het hoofd: “Scheert u weg, maffe dienstklopper! Bal gehakt! Bullepees! Vlerk! Geüniformeerde zak patat! Schande! Donder op!”
Jongeren nemen vaak dingen over die ze gehoord hebben op televisie. Maar volgens de grote Van Dale wordt de benaming bal gehakt ook gebruikt voor ‘onderkruiper bij een staking, werkwillige’. Eigenlijk is die betekenis een minachtende toepassing van de oorspronkelijke betekenis ‘slappeling, iemand zonder ruggengraat’, namelijk iemand die voor de werkgever buigt. Volgens Enno Endt (Bargoens Woordenboek), is de term ontstaan tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, tijdens een havenstaking. Mogelijk heeft Endt de roman Er wacht een haven (1950) van Jan Mens als bron gebruikt. Hierin vertelt de schrijver dat Nieuwendammers tijdens de staking niet naar huis gingen, maar dag en nacht op de kaai bleven. Ze sliepen in een loods, in het stro. De KNSM (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij) gaf hun gratis eten: hutspot en gehakt. De eters werden dus door hun stakende collega’s met hun voedsel vereenzelvigd. In Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968) van Haring Arie, de kroniekschrijver van de Amsterdamse penoze of onderwereld, vinden we nog een mooi voorbeeld van die stakersterm: “Jongen, nooit werken in een staking, want je mag nooit een bal gehakt zijn tegenover je kameraden.” Voor een stakingbreker of werkwillige gebruiken we tegenwoordig alleen nog de scheldwoorden maffer en rat. Bal gehakt heeft blijkbaar afgedaan in arbeiderskringen!
De succesvolle carrière van onze grijze gehaktbal begon met het tv-programma van Ton van Duinhoven en Dimitri Frenkel Frank in 1974. Niet lang na die uitzending gebruikten Koot & Bie de term. Tijdens een van hun programma’s hadden ze het over “deze tijd waarin onze schermen nog steeds bevolkt worden door grijze gehaktballen die met toonloze stemmen in niet te pruimen Nederlands hun gebrek aan visie trachten te versluieren”. Hieruit mag duidelijk blijken dat een grijze gehaktbal eigenlijk iemand is zonder echte overtuiging, die nooit duidelijk zegt wat hij meent. Soms slaat het woord gewoon op een saaie burgerman. Vaak wordt het verkort tot gehaktbal, vooral in de jeugdtaal. Cor Hoppenbrouwers geeft in Jongerentaal – De tipparade van de omgangstaal (1991) de omschrijving ‘arnie, kakkerd’. Een ander boekje over Nederlandse jeugdtaal, Aso’s, bigi’s, crimi’s ... (Marc Hofkamp en Wim Westerman, 1989) vermeldt alleen bal gehakt, in de betekenis van ‘sufferd’, met als voorbeeld: “Bal gehakt, kijk uit wat je doet!”
Nee, de grijze gehaktbal van Dimitri Frenkel Frank is nog lang niet van het toneel verdwenen. Vrij Nederland gebruikte het woord nog eind jaren tachtig: “Voor je het weet zit je als de zoveelste gehaktbal aan de tafel.” Het muziektijdschrift Oor noemde in 1992 popmuzikant Phil Collins een grijze gehaktbal. Voormalig premier Kok kreeg in 2001 ook dat predikaat. En in 2004 werd de PvdA op de weblog van Jan Marijnissen bestempeld als “een grote grijze gehaktbal partij”. De laatste tijd kan de term zelfs gebruikt worden m.b.t. zaken. Zo noemt iemand op internet zijn tweede Honda Accord “een standaard model, meer een grijze gehaktbal, die uitsluitend gebruikt werd om mee van A naar B te rijden”. Nee, we zijn duidelijk nog niet verlost van de grijze gehaktballen!
(c. Marc De Coster)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.