30 mei 2006

Duitse vocabulaire van dieven en landlopers.



Wie een studie wil maken over het Bargoens kan niet om het ‘Wörterbuch des Rotwelschen’ (uit 1956) van Siegmund A. Wolf heen.
Rotwelsch kunnen we vertalen als het Latijn (Welsch) van de bedriegers (rot). Naast Middelhoogduitse elementen bevat het oude Jiddische uitdrukkingen en begrippen uit Romaanse en Slavische talen.
In het "Liber Vagatorum" (1520) vinden we woorden terug die vandaag de dag nog steeds gebruikt worden door Weense landlopers en deernen.

Socioloog Roland Girtler behandelt in zijn boek ‘Rotwelsch. Die alte Sprache der Gauner, Dirnen und Vagabunden’ (1998, Böhlau Verlag Wien-Köln-Weimar) vooral de Oostenrijkse, en meer specifiek de Weense dieventaal.
In een twintigtal artikels gaat hij eerst dieper in op de geschiedenis van dieven, vagebonden en lichtekooien. Aan bod komen o.a. de betekenis van het woord ‘Rotwelsch’, de invloed van het Jiddisch, oude woordenboeken over de dieventaal, vagantenliederen, overleven op straat, soorten bedelaars en dieven, de trucs die ze gebruiken, het gevangenisleven, de tekens die ze nalaten op huizen.
In het tweede deel van het boek wordt het taalgebruik vakkundig onder de loep genomen. Vooral het hoofdstuk ‘Die Lebensbereiche des Rotwelsch’ is erg interessant. Het bevat een systematische opgave van woorden en uitdrukkingen uit het Rotwelsch die zich rondom een bepaald begrip lieten verzamelen. Via deze begrippenlijst vind je makkelijk bij het nette Duitse woord de vertaling naar het Rotwelsch.

Achteraan in het boek vind je nog een register van de behandelde termen uit het Rotwelsch.
Waarom is dit boek nu ook nuttig voor Nederlandstaligen?
Omdat er veel raakpunten zijn met ons Bargoens en omdat heel wat begrippen uit het Rotwelsch ons vertrouwd in de oren zullen klinken: Ponum (gezicht); Mischpoke (familie); Beis (huis); jovel (ons woordje ‘jofel’); Masematte (gestolen goed, maar ook: handel); chawer (ons woordje ‘gabber’).

Of de auteur volledigheid nastreefde betwijfel ik. Zo ontbreken bijvoorbeeld de termen ‘Hochstapler’ en ‘Porzellanfuhre’ (beide wel terug te vinden in het boek van Wolf).
Verder echter niets dan lof voor dit werk. Hopelijk vind het navolging.
ISBN 3-205-98902-3
255 p.
€ 23,80

25 mei 2006

Mieteballen.

In de jeugdtaal van de jaren tachtig van vorige eeuw werd 'mietebal' gebruikt voor een raar figuur, een zonderling. Het woord is een verbastering van het Amerikaans-Engelse slangwoord ‘meatball’ (gehaktbal).
Het wordt o.a. gesignaleerd door K. Laps (Nationaal Scheldwoordenboek. 1984).

Volgens de 'New Dictionary of American Slang' van Robert L. Chapman gebruikten Amerikaanse soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog het scheldwoord 'meatball' in de betekenis 'stom, vervelend persoon'.
Sedert 1940 gebruikt men ook het gelijkaardige meathead (iemand met vlees in plaats van hersens in zijn hoofd), wellicht een variant op het oudere 'fathead', of ontstaan onder invloed van meatball.
In de comedyserie 'All in the family', die in de jaren zeventig van vorige eeuw half Nederland en Vlaanderen aan de buis gekluisterd hield, noemde hoofdfiguur Archie Bunker (een uiterst conservatief burgermannetje) zijn liberale schoonzoon zo. Wanneer Archie echt kwaad was, werd het invectief zelfs uitgebreid tot 'Polack pinko meathead'. Dat de impact van deze sitcom erg groot was, bewijst een Amerikaans voorval uit 1983 (de show liep toen al naar zijn einde): een boze bruid schreef naar de lieve Lita van een krant (de redactrice die lezersbrieven beantwoordt) dat ze niet langer met haar vader sprak omdat hij tijdens de huwelijksreceptie zijn schoonzoon voortdurend introduceerde als 'my new meathead'. De columniste stelde overigens vergevingsgezindheid voor.

De variant 'meatball' werd ook in de mond gelegd van Henry Kissinger m.b.t. zijn president, Richard Nixon.
In 'The Final Days' van Bob Woodward en Carl Bernstein worden Kissinger's exacte woorden aangehaald: 'You tell our meatball President I'll be there in a few minutes'.
Incompetente chirurgie wordt in Amerika vaak smalend afgedaan als 'meatball surgery'. Het wordt immers beoefend door klungels of onbevoegde chirurgen in vaak primitieve omstandigheden. De term is trouwens populair geworden dankzij de Amerikaanse televisiekomedie M.A.S.H, bevolkt door zo'n stelletje gehaktballen.

24 mei 2006

Het F-woord.

Uit de Angelsaksische landen importeerden wij het ‘f-woord’ (een gelegenheidseufemisme voor fuck, niet alleen de daad, maar ook de krachtterm). Deze preutse formulering ontstond in de jaren zeventig van vorige eeuw in Amerika, waar het de oudere omschrijving (daterend uit 1934) ‘four-letter word’ (bij ons: drieletterwoord of schuttingwoord) verving.
Een decennium later zorgde dit patroon voor een vlaag van gelijkaardige formuleringen, gaande van ernstig (c-word voor cunt, kut), en polemisch (l-word voor liberal, in Amerika een te mijden term) tot grappig.

De Amerikaanse lexicograaf Jesse Sheidlower publiceerde in 1995 ‘The F-word’ met duizenden ongecensureerde citaten van wat door velen beschouwd wordt als het meest vulgaire woord uit de Engelse taal.

Ooit werd in het puriteinse Amerika een woord zoals ‘fuck’ in druk angstvallig vermeden of op hypocriete wijze gecastreerd tot f**k (de eerste keer dat het onafgekort in The New York Times verscheen was in 1998!), nu werd er zowaar een volledig woordenboek aan dit vulgarisme gewijd.
In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werden ook in ons taalgebied constructies van letters met het achtervoegsel ‘woord’ populair. Voor journalisten is het een geliefde strategie geworden om indirect naar taboetermen te verwijzen door het gebruik van een ‘x-woord’ (waarbij x de eerste letter van dat woord is). Ook bij ons gaat het niet altijd om eufemismen. Vaak wordt het gewoon voor de grap gedaan (het p-woord voor poldermodel bijvoor­beeld) maar meestal gebeurt het in volle ernst: het a-woord (voor Aids, ook wel de Grote Ziekte genoemd), het c-woord (corruptie), het g-woord (genocide) enz. Er kunnen eindeloos varianten bedacht worden.

15 mei 2006

Capo's.

Bij het woord ‘capo’ denken we meteen aan een louche maffiabaas.

In het Italiaans betekent ‘capo’ echter gewoon chef of leider. Het woord, dat bij ons vooral bekend is geworden dankzij de populaire televisieserie ‘de Sopranos’, kan zowat overal gebruikt worden (in het restaurant, op het werk).

Toen VVD’er Hans Dijkstal zijn partijgenoot, fractievoorzitter Jozias van Aartsen, begin 2004 een ‘capo’ noemde, bedoelde hij uiteraard iets anders. Dijkstal verwees met dit woord naar de maffia of de ‘cosa nostra’, waar de leider ‘capo dei tutti capi’ (hoofd der hoofden of baas der bazen) heet. Een jaar eerder zorgde de Italiaanse premier Berlusconi op de tweede dag van zijn voorzitterschap van de Europese Unie voor een ongekende rel. Tijdens een debat in het Europees Parlement noemde hij de Duitse socialist Schulz de meest geschikte kandidaat om de rol van ‘capo’ of kampbeul te spelen in een Italiaanse film over de nazi-concentratiekampen. En in 2002 gebruikte de Amerikaanse bemiddelaar Anthony Zinni de taal van zijn land van herkomst, Italië, om Arafat te kunnen omschrijven als 'capo di tutti capi' (leider van alle leiders van de maffia). We mogen daarom gerust stellen dat ‘capo’ tegenwoordig een internationaal geliefd scheldwoord onder politici geworden.

09 mei 2006

Lijk in de kast. Deel 2.

De Britse auteur William Makepeace Thackeray (1811-63) gebruikte de uitdrukking in een verhaal dat hij in 1845 voor het tijdschrift Punch schreef. Het is de oudste Engelse vindplaats in druk, maar volgens de Oxford English Dictionary werd deze wending al lang voordien gebruikt. In ieder geval moet Thackeray ervan gecharmeerd geweest zijn, want tien jaar later, in 1855, gebruikte hij de uitdrukking opnieuw, deze keer in een stuk waarin hij een voorname familie aanviel: The Newcomes. Volgens de auteur heeft iedere familie minstens één lijk in de kast: een huiselijke bron van zorgen of schande, door het gezin verborgen gehouden. Zo kan een oom die aan de drank is of in de gevangenis verblijft, een lijk in de kast zijn! Het zijn dingen waarover men niet graag in het openbaar spreekt. Ze bezorgen de familie of de gemeenschap waartoe men behoort alleen maar een slechte naam.

Na Thackeray werd de uitdrukking verder gepopulariseerd door andere 19de-eeuwse Britse schrijvers zoals J.B. Priestley, Dickens en G.B.Shaw.

De herkomst blijft echter een mysterie. Volgens sommige lexicografen verwijst de uitdrukking naar een oud griezelverhaal over de zoektocht naar een echt gelukkig iemand, een persoon bevrijd van alle zorgen. Zodra zo iemand gevonden is, wordt hij door de vrouwelijke hoofdpersoon meegenomen naar een kamer. De vrouw opent een kast waarin een menselijk skelet ligt opgeborgen. Ik probeer mijn zorgen voor mezelf te houden, zegt ze, maar elke nacht verplicht mijn echtgenoot me om dat skelet te kussen. Het skelet is dat van een vroegere minnaar die door de echtgenoot gedood werd. Er bestaat evenwel geen enkel bewijs dat dit verhaal ooit werd opgetekend. Wellicht is het ontstaan in de fantasierijke geest van één of andere lexicograaf. Enkele woordenaars menen dat de wortels van deze uitdrukking in de anatomie liggen. De weten­schappelijke studie van de menselijke ontleedkunde is een vrij recente ontwikkeling. Vroeger weigerden artsen om in een lijk te snijden uit vrees voor de geest van de afgestorvene. Uit respect voor de doden verbood de Engelse wetgeving om aan ontleedkunde te doen. Een uitzondering vormde het snijden in het lichaam van een terechtgestelde misdadiger.

De wet over de anatomie veranderde in 1832. Vanaf toen werd de ontleding van een lichaam als studie en in het kader van wetenschappelijk onderzoek toegestaan. De opkomst van de moderne geneeskunde zorgde voor een grote vraag naar anatomisch materiaal, maar het aanbod was klein. Sommige artsen namen daarom hun toevlucht tot weinig scrupuleuze manieren van zaken doen. Ze kochten hun 'lijken' bij professionele grafplunderaars tegen buitensporig hoge prijzen. De meeste artsen konden tijdens hun loopbaan slechts één lichaam ontleden. Vanwege de publieke opinie was het natuurlijk gevaarlijk voor een arts om een lijk zo maar in zijn huis te houden. De voorzichtige anatoom verstopte het dus in een donkere hoek waar bezoekers het niet konden zien. De macabere handel tussen artsen en grafplunderaars was een kwestie van strikte geheimhouding en veel ambitieuze geneeskundigen hadden een skelet in hun kast. Als herkomstverklaring lijkt deze hypothese in elk geval geloofwaardiger. Maar, er blijven vraagtekens!

Eén enkele bron vermeldt namelijk een oudere variant van onze zegswijze: a black man in the closet. Een Engelssprekende denkt bij dit laatste automatisch aan de uitdrukking ‘a nigger in the woodpile’ (een addertje onder het gras), maar of dat er iets mee te maken heeft, is natuurlijk een andere vraag.

Eigenaardig is ook dat men in het 19de-eeuwse Frans het woord ‘cadavre’ gebruikte in de zin van 'laakbaar of strafbaar feit dat door de belanghebbende(n) geheim wordt gehouden'. Le Dictionnaire du Francais non conventionnel (Jacques Cellard & Alain Rey, 1991) citeert de roman L'amour a Paris (1886-1890) van een zekere Goron. Over un cadavre dans Ie placard heeft dit woordenboek van het informele Frans het niet. Wellicht is de rest er later, onder invloed van het Engels, bijgevoegd.

Een belangrijk 19de-eeuws Engels slangwoorden­boek vermeldt bij de uitdrukking ‘a skeleton in the cupboard’ niet alleen de varianten ‘locker, closet, house’, maar eveneens het Franse equivalent ‘cadavre’ (zonder nadere toelichting!). Daarmee kunnen we niet met zekerheid zeggen of de geestelijke vader van onze zegswijze nu een Fransman dan wel een Brit was.

In het Nederlands is de wending ‘lijk in de kast’ wel erg laat in zwang gekomen. Daar onze politici regelmatig in internationale kringen verkeren, is het niet denkbeeldig dat zij de zegswijze hebben opgevangen van hun Engelstalige collega's.

In de Nederlandse Tweede Kamer (hetgeen in België Kamer van Volksvertegenwoordigers heet) vallen er regelmatig politieke lijken, zij het dan niet uit een kast!

Een ‘lijk’ is in het Nederlandse politieke jargon een belediging of een krachtterm gebruikt tegenover een kamerlid of een bevriend staatshoofd. Zo'n onparlementaire uitlating of onwelvoeglijk woord mag niet in de officiële notulen of 'Handelingen' worden opgenomen. Daarom moet het apart, als lijk geklasseerd worden. De voorzitter van de Kamer moet ervoor waken dat een Kamerlid zich van zo'n ‘lijk’ bedient. De meest voor de hand liggende lijken zijn beledigingen in de aard van 'leugenaar', 'schoft' of vloeken zoals 'verdomme'. Toen Kamerlid Marcel van Dam de regering in 1980 beschuldigde van 'leugens', moest dit op aandrang van de Kamervoorzitter veranderd worden in: ‘het tegendeel van de waarheid heb ik zelden pregnanter gehoord.’

03 mei 2006

Lijk in de kast. Deel 1.

Een politicus in het nauw maakt rare sprongen. Zeker wanneer er dingen aan het licht komen die hem of zijn partij schade kunnen berokkenen. De pers wil er in zo'n geval haring of kuit van hebben, waardoor de politicus in kwestie als aangeschoten wild wordt beschouwd.
Zijn goede naam staat op het spel. Dergelijke compromitterende feiten zorgen voor een getroebleerd geweten. Een schandaal of misstap houdt men het liefst in de doofpot, want de werken der duisternis verdragen geen daglicht. Maar soms gebeurt het dat 'de lijken uit de kast vallen', zoals dat heet in het politieke jargon. Bij het aantreden van een nieuw kabinet worden er weleens 'lijken in de kast' van het vorige kabinet gevonden. Er bestaan ook 'politieke lijken', maar die zitten niet in een kast verstopt. In Nederland beschikt de voorzitter van de Kamer over een hele verzameling van dergelijke 'lijken'.
Kunt U nog volgen, lezer, of is dit allemaal Politchinees voor u ?

De metaforische uitdrukking 'een lijk in de kast' wordt sedert ca. 1985 gebruikt voor een verborgen affaire die iemand in de problemen kan brengen als ze openbaar wordt.
Toen in mei 1988 in België de socialistische partij weer aan het bewind kwam na het rooms-liberale kabinet Martens-Verhofstadt, spaarde de nieuwe begrotingsminister Hugo Schiltz (VU= Volksunie) zijn kritiek niet op de door zijn voorganger, Guy Verhofstadt, doorgevoerde besparingsmaatregelen. Er zullen nog lijken uit de kast vallen! zei Schiltz tegenover de verzamelde pers. Het vorige kabinet had namelijk gaten in de begroting achtergelaten met als gevolg: niet voorziene uitgaven waardoor er bijkomend gesnoeid moest worden. Zeven jaar later zat de SP ook met lijken in de kast.

De Haagse Post van 12/11/1988 gebruikte de wending 'lijk in de kast' in de zin van een niet verwachte financiële tegenvaller.
Begin jaren negentig van vorige eeuw lijkt de uitdrukking meer ingeburgerd te zijn, want de aanhalingstekens zijn verdwenen. Toch zijn het vooral politici die geporteerd zijn voor deze macabere beeldspraak. HP/ De Tijd van 25/6/1993 heeft het over de lijken in de kast van In 't Veld die de politici zo aan het schrikken hebben gemaakt dat ze de staatssecretaris zo vlug mogelijk wensten te lozen. De oudste Nederlandse vindplaats is evenwel een roman. Zo schrijft Mensje van Keulen in Engelbert (1987): Dat kan ik niet aan mijn nichtje vertellen. Die vindt dat er in mijn kasten lijken hangen.

De uitdrukking suggereert een ontlening aan één of ander vergeten horrorverhaal. Toch gaat het hier niet om een oorspronkelijk Nederlandse schepping. In het vier jaar later gepubliceerde De lach van Schreck (van dezelfde schrijfster) vinden we in het hoofdstuk 'Het geraamte in de kast' een verwijzing naar de oorspronkelijk Engelse zegswijze:
In de laatste paar jaar zijn er in die buurt drie jonge mensen omgekomen. Eén door zelfmoord, één door brand, en dan was er nog een kind dat met een touw speelde. Maar de mensen zeggen hier: Hush hush, there's a skeleton in the cupboard...U kijkt wat verbaasd. Ah! Ik begrijp dat het raar klinkt als je het letterlijk neemt. Het betekent dat ieder huis wel een of andere narigheid kent die je maar beter geheim kunt houden.
In het Amerikaanse Engels spreekt men over a skeleton in the closet, terwijl Britten i.p.v. closet het woord cupboard gebruiken.

Blijkbaar vonden ook de Fransen dit een beeldrijke zegswijze, want zij hebben het over un cadavre (un squelette) dans Ie placard. Le Petit Robert omschrijft dit anglicisme als: un scandale, une affaire peu avouable dans son passé, que l'on ne tientpas a divulguer.

01 mei 2006

Christenhond.

In 1880 publiceerde Pieter Louwerse zijn roman ‘Vlissinger Michiel’. Daaruit volgende regels: ‘Koppige christenhond,’ riep nu de Moor, ‘weet gij dan niet, dat ik uw heele schip met lading en al nemen, en jou en je volk als slaven verkoopen kan, als gij mij blijft weigeren dat laken voor den prijs, dien ik u bied af te staan?’

Christenhond (soms voorafgegaan door ‘schurftige’) is een minachtende benaming voor een christen. Dit scheldwoord heeft de afgelopen jaren voor heel wat beroering gezorgd.
Zo werd Parool-columnist Theodor Holman in 1995 net niet veroordeeld voor zijn uitspraak dat ‘iedere christenhond een misdadiger is.’ En in ‘Het ironische van de ironie’noemde Harry Mulisch zijn collega Gerard Reve een ‘christenhond’.
Het Meldpunt Discriminatie Amsterdam vroeg in 2000 het openbaar ministerie om een Volkskrant-column van Jan Blokker te bekijken op beledigende teksten. Eerder had het meldpunt een klacht ontvangen over de columnist. Die had geschreven dat Aad van den Heuvel ,,hetzelfde type chistenhondenhoofd'' had als Aart Zeeman. De klager vond die zinsnede beledigend voor alle christenen.
In 1998 beklaagde hij zich al over uitlatingen van Paul de Leeuw die ook het woord 'christenhond' gebruikte. De Leeuw bood toen zijn excuses aan en nodigde de klager uit in zijn uitzending. Oorspronkelijk is dit scheldwoord de naam die door de Mohammedanen aan de Christenen werd gegeven. Het gaat om een leenvertaling uit het Turks. In de islamitische leer is de hond zo onrein als het varken.

Subtiel kwetsen kan ook. De in 2004 vermoordde cineast en columnist, Theo van Gogh, liet zich ooit door een allochtone tv-zender interviewen met zijn hond op zijn buik. Wat op het eerste zicht onschuldig leek, was bedoeld als een provocatie. Een niet-Mohammedaan of ‘christenhond’ wordt door de Turken een ‘giaur’ genoemd. Het woord komt van de Perzen, die een aanhanger van Zoroaster, een vuuraanbidder, een ‘gaur’ noemden. Samenstellingen met hond slaan doorgaans op slechte mannen, denk bijvoorbeeld aan bloedhond en helhond. Vgl. ook de Franse argotterm ‘halouf’ (van het Arabische woord voor varken), dat in dezelfde zin wordt gebruikt.