28 juni 2009

Maanwandeling.

Dat was me het weekje wel. Ze vielen als bosjes. Eerst de Vlaamse politicus Karel Van Miert, daarna presentatrice en zangeres Yasmine, tussendoor nog de Amerikaanse actrice Farrah Fawcett. En tenslotte blies ook de ‘king of pop’ zijn laatste adem uit.
‘Shit happens’ zeggen ze in de VS of ‘life’s a bitch and then you die.’ Ja, ik kan daar alleen maar aan toevoegen: ‘koning, keizer of admiraal, sterven doen we allemaal’.
Maar bij de dood van Michael Jackson stond de wereld meer dan één dag stil. De uitvoering van zijn ‘moonwalk’ is inmiddels legendarisch. Dat gebeurde voor het eerst tijdens de televisieregistratie van het vijfentwintigjarig jubileum van Motown, uitgezonden op 16 mei 1983. Vijftig miljoen Amerikanen konden o.a. Marvin Gaye en Diana Ross bewonderen maar de dag erna was enkel Michael ‘talk of the town’. Zijn choreografie van "Billy Jean' sloeg in als een bom. De typische achterwaarts glijdende danspassen, eindigend in een wervelende pirouette brachten even Fred Astaire terug in herinnering. Deze dans werd zijn handtekening, een soort behendigheidsspel dat vrij snel navolging kreeg op scholen en straten.
Toch was de ‘moonwalk’ geen uitvinding van Michael Jackson. De zanger liet zich inspireren door James Brown en de Franse mime-artiest Marcel Marceau (die hij vaak ging bekijken).

Chuck Berry had destijds de ‘duck walk’ (een eendenpas met gitaar) en ook Neil Young had een kenmerkend danspasje: het ‘dinosaurusloopje’ (prehistorisch waggelen) maar beide kunnen lang niet tippen aan dat van Jackson.
De ‘moonwalk’ heeft zelfs de befaamde Oxford English Dictionary gehaald. In de betekenis van ‘overdreven trage actie of dans, lijkend op de karakteristieke gewichtloze beweging of het wandelen op de maan’ werd de term al opgetekend in 1980, dus 3 jaar voor het legendarische optreden van Jackson. Maar dat doet niets af aan het feit dat Wacko Jacko het woord zijn definitieve betekenis heeft gegeven.
Tegenwoordig is ‘moonwalk’ zelfs de naam van een soort smartdrug: een natuurlijk product dat gebruikers in een hogere sfeer brengt. Laat ons hopen dat de ‘king of pop’ nu ook in hogere sferen mag vertoeven.

22 juni 2009

Olijfboomcoalitie.

Vlaams minister-president Kris Peeters is dan toch gewonnen voor een regering van CDNV, NVA en SPA. Open VLD werd meteen bij het grof vuil gezet. Die partij mag zijn wonden gaan likken.
In het Waalse landgedeelte werd een ‘olijfboomcoalitie’van socialisten, christendemocraten en groenen (Ecolo) in de steigers geplaatst. Olijfboomcoalitie staat nog niet in Van Dale. Moeten we daar rouwig om zijn? Misschien niet maar het is een handige parapluterm voor een bundeling van wat je kunt noemen ‘progressieve krachten’.
Het is helemaal geen hersenspinsel van één of andere Belgische politicus. Nee, de ‘olijfboomcoalitie’ is in feite het geesteskind van Romano Prodi, de gewezen Italiaanse premier. In 1996 verenigde hij alle gematigde progressieve krachten in L’Ulivo, ook wel: la coalizione Ulivo. Dit verbond moest het opnemen tegen premier Berlusconi.

België kreeg zijn eerste ‘olijfboomcoalitie’ in 2004. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gingen PS, cdH en Ecolo samen in het bootje. In Vlaanderen wil een dergelijk samengaan blijkbaar niet lukken. De Vlaamse fractie in de Brusselse regering heeft dan weer een ‘Jamaicaanse coalitie’gevormd. Kunt u nog volgen, beste lezer? Open VLD, CD&V en Groen beslisten na de verkiezingen om samen te werken, dit tot afgrijzen van de socialist Pascal Smet.
Maar goed, that’s life. De coalities in de drie landgedeelten zijn gekend. Nu nog namen en rugnummers graag!

19 juni 2009

Dramademocratie.

Weer een woord bijgeleerd: dramademocratie.
Volgens Van Dale is dit een 'politiek systeem waarin machthebbers hun legitimiteit ontlenen aan hun optreden in crisissituaties die door de media worden opgeblazen.'
De term werd bedacht door de Belgische socioloog Mark Elchardus, die in het Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad in 2003 uitlegde hoe zo'n dramademocratie werkt:
'de media storten zich op een thema waarvan zij weten dat het de burgers emotioneel raakt. Zo dwingen zij politici en publieke personen, eveneens via de media, stelling te nemen of in actie te komen. Die doen dat graag omdat ze nu eenmaal aandacht willen trekken voor hun standpunten.'

Aarsgewei. Vervolg.

Even een rechtzetting beste lezers: ‘aarsgewei’ komt niet uit de koker van de Utrechtse cabaretière Claudia de Breij. Waarschijnlijk hebben wij dit woord geïmporteerd vanuit Duitsland of Oostenrijk.
In de jaren negentig van vorige eeuw was het daar al in de mode. Professionele tatoeëerders gebruiken het al jaren tegenover hun klanten. “Arschgeweih” wordt het daar genoemd, soms ook “Heckspoiler”.
Een aarsgewei is steeds T-vormig en in ieder geval breed, niet zo zeer hoog. Eén en ander staat te lezen in het leuke boekje ‘Leet & Leiwand. Das Lexikon der Jugendsprache’ van Robert Sedlaczek. Arschgeweih werd bij onze oosterburen populair gemaakt door de Beierse cabaretier Michael Mittermeier. In volgend filmpje maakt hij zich vrolijk over tatoeages boven het achterwerk: http://www.youtube.com/watch?v=ij1Vi26GhNk
Wellicht heeft Claudia bij hem de mosterd gehaald.

13 juni 2009

Aarsgewei.

Een nieuwe lente, een nieuwe tattoo. Zowat een jaar geleden hadden we het hier over het ‘Boeddhabuikje’, een elegante term voor iemands plompe voorkant. Tegenwoordig schreeuwt een blote rugpartij om aandacht.
De string of tanga die boven een meisjesspijkerbroek komt piepen, is nu helemaal uit. Boven de huidige damesonderbroek is het ‘aarsgewei’ nu al een vijftal jaren redelijk populair. Het gaat om een tatoeage op de onderrug en het achterwerk. Deze vertakking van de bilspleet is vooral bij jonge vrouwen erg geliefd. Ze bestaat uit krullen en geometrische vormen. Vaak gaat het om tekens ontleend aan de versierkunst van bijvoorbeeld aboriginals of maori's. Zoiets noemt men in het vakjargon een ‘tribal tattoo’.
Het traditionele anker of roosje moet dus stilaan veld ruimen voor zo’n sierlijke tatoeage met een veelheid van ingewikkelde patronen (zoals we die kennen van verre volkeren). De populariteit van de ‘aarsgeweien’ heeft uiteraard te maken met de lage heupbroeken. Een blote rug moet je accentueren. ‘God is in the details’ wist architect Mies van der Rohe al.

Je zou denken dat ‘aarsgewei’ een vakterm is van tatoeëerders maar dit woord werd populair gemaakt en mogelijk ook bedacht door Claudia de Breij, een Utrechtse cabaretière en presentatrice van o.a. het radioprogramma 'Claudia d'r op!' Een synoniem is ‘kontgewei’. In Amerika gebruikt men de ietwat gewaagdere benaming ‘tramp stamp’. Deze term suggereert dat de draagster er willekeurige seksuele relaties op nahoudt. Het Prisma miniwoordenboek 'Drop your lyrics' 2006 was het eerste naslagwerk(je) waarin ‘aarsgewei’ werd opgenomen. Het staat nu ook in het Jaarboek taal 2009 van Van Dale. Volgens de tattoo-branche zal het ‘aarsgewei’ echter snel verdwijnen. De laaghangende heupbroek begint uit de mode te raken en het zijn vooral de meelopers die van deze tatoeage snel afwillen. De nieuwe trend is een tattoo in de vorm van moedervlekjes. Sigmund Freud vroeg het zich lang geleden al af: Was will das Weib?

11 juni 2009

Grooming.

Een nieuw eufemisme voor een heikel onderwerp.
Onder ‘grooming’ verstaat men: het digitaal kinderlokken met als doel: seksueel misbruik; seksuele toenadering zoeken via Internet.
Aanvankelijk was het in het Engels een vrij onschuldige term voor het verzorgen van dieren, i.h.b. paarden. Later werd het ook van toepassing op de persoonlijke verzorging van huid en haar door de man: scheren, epileren en smeren. Of in gewoon Nederlands: fatsoeneren.
Grooming is afgeleid van het Engelse woord ‘groom’: rij- of stalknecht, kamerheer, bruidegom. Het hangt samen met het werkwoord ‘to groom’ dat verzorgen, prepareren of opleiden betekent. Tegenwoordig heeft het een veel minder positieve betekenis. Het slaat dan op grensoverschrijdend gedrag waarbij toegewerkt wordt naar seksueel contact. Via chatboxen op het internet jongeren benaderen, hen vervolgens cadeautjes geven, uitnodigen voor maaltijden of evenementen, het zijn volgens gedragsdeskundigen voorbeelden van ‘grooming behaviour’. Sommigen vinden dit pas strafbaar wanneer de volwassene, na via internet een afspraak met een kind te hebben gemaakt, ook daadwerkelijk op weg gaat om die afspraak na te komen.
In Nederland wil minister Hirsch Ballin ‘grooming’ hard aanpakken.

06 juni 2009

Bingo.

Tegenwoordig kent iedereen wel deze uitroep van verrassing, gewoonlijk in reactie op iets dat plots, snel en onverwacht gebeurt (succes dat iemand te beurt valt) of na een rake opmerking: `die is raak; hoera; Eureka!' De kreet bingo werd oorspronkelijk gebruikt in het bingospel wanneer men in de prijzen viel.
Dit spel werd volgens ‘The Barnhart Dictionary of Etymology’ in 1929 ontwikkeld uit het lotto. De kreet was er volgens dit woordenboek al eerder. De uitroep werd pas begin jaren tachtig erg populair in kringen die niet direct iets te maken hadden met dit kansspel. Vooral jongeren hebben zich deze kreet eigen gemaakt. Het woord bingo werd al in de 17de eeuw gebruikt om cognac mee aan te duiden. Volgens sommige bronnen zou het een schertsende samentrekking zijn van de letter b (van brandy) en het woord ‘stingo’ (een sterk soort bier). Enig verband met het hazardspel is niet meteen duidelijk, maar een andere bron wijst erop dat bingo een verbastering kan zijn van ‘beano’, een oudere benaming voor hetzelfde kansspel. Beano zou dan gevormd zijn naar analogie van keno, een ander geluksspel, dat zijn naam ontleende aan Frans ‘quine’ (vijf winnende nummers). Volgens dezelfde bron zouden christelijke missionarissen het bingospel in de 19de eeuw geïntroduceerd hebben onder de inwoners van Afrika tijdens het al te enthousiast verkondigen van hun geloof. Deze volkeren associeerden het christelijk concept van de hemel, de uiteindelijke beloning voor een deugdzaam leven, met de uitroep ‘bingo’ wanneer een speler in de prijzen viel. Bingo werd op die manier een synoniem voor `hemel'.

Een populair Engels woordenboek weet een ander verloop te schetsen: een zekere Edwin Lowe zou in 1919 op een kermis in de buurt van Jacksonville, Florida, mensen een spel hebben zien spelen dat zij ‘beano’ noemden. Dit kansspel was elders ook bekend onder de namen ‘keno, loo’ en ‘housey-housey’. Lowe ging het spel verder uitwerken en bracht een spelgekte teweeg die hem een fortuin opbracht. Eén van zijn vrienden zou toen tijdens het winnen de kreet ‘b...b...bingo!’ hebben uitgestoten, en hierdoor zou het kansspel zijn naam gekregen hebben. Het werd vooral populair in de jaren zestig, ook bij ons. Bij uitbreiding wordt het nu vooral gebruikt als uitroep van verbazing.

01 juni 2009

Flapdrollen.

Afgelopen week was het weer eens trammelant in Wildersland. Discussies in het parlement zijn vaak zaaddodend. Van een homo politicus zijn we het niet gewoon dat hij ook straattaal gebruikt tegenover zijn collega’s. Maar dinsdag, 26 mei, was het even bij de wilde duinkonijnen af.
SP-kamerlid Jan Marijnissen noemde minister Bert Koenders (PvdA) voor Ontwikkelingssamenwerking zomaar een ‘flapdrol’. Getsie, wat een spierballentaal zeg!
‘Jij hoort niet in de Kamer thuis’ zei de Verschrikkelijke Schreeuwman nog.
Koenders vond dit niet kunnen en maakte achteraf zijn beklag tegen persbureau ANP. Hij voelde zich in zijn kuif gepikt. SP-leider Agnes Kant verdedigde Marijnissen en voegde er nog aan toe dat Koenders een klein kind was. Ze vond ‘flapdrol’ een keurig Nederlands woord en in dit geval een ‘terechte constatering’.
Kut met peren natuurlijk. Flapdrol is gewoon straattaal of slang. Dat vertelde ik diezelfde avond ook op de NOS Radio 1 tijdens een interview voor het programma "Met het Oog op Morgen". Men vroeg mij of je flapdrol kon beschouwen als scheldwoord. Ik antwoordde diplomatisch dat dit van een aantal zaken afhing. De context is belangrijk maar ook de intonatie en de plaats (het maakt wel verschil of je zo’n woord in vertrouwelijke kring gebruikt dan wel tegen een politieagent of in het parlement). Bovendien bestaat er zoiets als respect. Een vriend of collega lacht zo’n schimpnaam wellicht gewoon weg maar in een praatbarak zoals het Nederlands parlement getuigt het mijns inziens van weinig respect.

Flapdrol is ook geen standaardtaal. Het behoorde oorspronkelijk tot het Bargoens (de geheimtaal van dieven en landlopers) van eind negentiende eeuw.
Het was niet alleen een scheldwoord voor een vent van niks, een sufferd of slome, maar ook was het van toepassing op een vrouw waar ‘geen boon aan gelegen is’, een kreng of een trut.
“Is me dat een flapdrol van een meid!” lazen we al in het boek ‘Kamertjeszonde’ (uit 1897) van Herman Heijermans. Flapdrol werd eveneens gebruikt om een prostituée mee aan te duiden. Hoe komt het dat we flapdrol beschouwen als een scheldwoord? Ik denk dat veel te maken heeft met het tweede deel van deze samenstelling. ‘Flap’ betekent gewoon ‘neerhangend lapje’ maar ‘drol’ slaat op iets met een niet-vaste substantie. Charles Edgard du Perron, een Nederlands dichter en criticus, suggereerde begin twintigste eeuw in zijn briefwisseling met zijn collega, Menno ter Braak, om in diens nieuwe roman de woorden ‘boerelul’ en ‘flapdrol’ te vervangen door ‘boereknul’ en ‘fluim’. Bijna een eeuw later zijn de gemoederen nog niet gesust. Flapdrol is nog steeds geen parlementaire uitdrukking, daarvoor blijft het te informeel. De fatsoensgestapo had deze keer recht van spreken.