29 maart 2009

Abraham en zijn mosterd.


De moffenhaters onder mijn lezers zullen het mij hopelijk niet kwalijk nemen dat ik hier weer een Duits boek voor het voetlicht breng.
“Barthel und sein Most. Rotwelsch für Anfänger” van Hansjörg Roth is echter een absolute aanrader voor al wie interesse heeft in Bargoens en dieventaal.
De auteur, die geboren werd in Basel, is o.a. de samensteller van het omvangrijke Jenisches Wörterbuch. Aus dem Sprachschatz Jenischer in der Schweiz.” Jenisch is een mengtaal met elementen uit het Duits, het Jiddisch en het Rotwelsch (het Duitse Bargoens dus). Ook is er invloed van de zigeunertaal.
Roth’s laatste boek is evenwel belangrijk genoeg voor Nederlandse taalliefhebbers omdat het de raakvlakken toont van het Rotwelsch met ons Bargoens. Heel wat woorden uit dit Rotwelsch werden ook gebruikt in onze dieventaal. Een willekeurige greep: acheln (eten); Adoni (in ons Bargoens: Adonai); blau (dronken); chuzpe (gotspe); Dachhase (dakhaas of kat); Dalles; emmes; fackeln (fakkelen of een brief schrijven); Fehm (veem of vinger); Gannew (gannef of dief); kadisch; link; mies (slecht); Mockum (Mokem); Moos (geld) enz.
In dit boek worden 300 zelfstandige naamwoorden, 170 werkwoorden en 80 bijvoeglijke naamwoorden (alfabetisch) behandeld uit de taal van Duitse dieven, bedelaars, bedriegers en vaganten. Een hele moffentoer. De etymologie komt grondig aan bod. Alleen jammer dat er geen citaten uit de literatuur worden gegeven. Achteraan vind je nog een lijstje met vertalingen van het Duits naar het Rotwelsch. Je moet wel flink dokken (bijna 30 euro) voor een toch wel dun boekje (148 pagina’s maar wel gebonden en fraai geïllustreerd). ISBN 978-3-7193-1462-0, Verlag Huber, Wien

22 maart 2009

Duitse neologismen.


Wie zijn kennis van het nieuwe Duits wil bijspijkeren kan terecht bij Dudenverlag. Deze uitgeverij bracht eind vorig jaar een mooi geïllustreerd woordenboekje op de markt (191 pagina’s). Geen reden om de hand op de knip te houden want het boek kost nog geen 10 euro. En geld moet toch rollen nietwaar, zeker in tijden van economische crisis. 
Vierhonderd gloednieuwe woorden (die nog niet in de laatste Duden, de Duitse tegenhanger van Van Dale, staan) worden hier op een amusante maar informatieve manier behandeld. 
Ze staan verspreid over 13 themahoofdstukken (maatschappij; sport en vrije tijd; televisie en film; voeding; auto en verkeer; opvoeding; techniek enz.). 
De gevleugelde uitdrukking ‘de taal is gans het volk’ (ontleend aan het negentiende-eeuws gedicht ‘Aen België’ van een zekere Prudens van Duyse) gaat hier meer dan ooit op. 
Di-Mi-Do-Professor, Ekelshow, Hirndiebstahl, Hungermodel en Sparadies zijn typisch Duitse neologismen. 
De Engelse import is echter ook in de taal van Goethe niet te stuiten. Zo vinden we hier termen terug die ondertussen (of binnenkort) ook in het Nederlandse taalgebied gemeengoed zijn. Voorbeelden zat: clubhopping, cybergamer, downaging, egobooster, egosurfer, flashmob, speeddating, vlog. Hier en daar zit er wat pseudo-Engels tussen of Engels met een Duits tintje: Handyholic voor iemand die verslaafd is aan zijn mobieltje. Het mooiste woord in deze verzameling vond ik Kuckucksvater (de niet-biologische vader). Jammer genoeg zitten er een paar ééndagsvliegen in dit verder leuke boek: Zahnhandy bijvoorbeeld. Mobieltjes worden steeds maar kleiner en om ze niet te verliezen hebben handige Duitsers hier iets op bedacht. Verliezen kan niet meer wanneer het ding onderdeel van het lichaam wordt. Een student uit de richting Productdesign heeft namelijk een mobieltje uitgevonden dat men als kies in het gebit kan laten monteren. Je kunt er dan wel niet mee bellen maar oproepen beluisteren kan natuurlijk wel. Toekomstmuziek? Rare jongens toch die Duitsers. 
Maar afgezien hiervan is dit geen hap-snap-klaarboekje geworden. Een must voor studenten Duits . Ook andere taalliefhebbers zullen hier wel pap van lusten. Meteen bestellen dus! Auf Wiener Schnitzel!
ISBN 978-3-411-73351-4

20 maart 2009

De zesjescultuur.

“Het hoger onderwijs moet af van de zesjescultuur en studenten moeten weer excelleren.” schreef de Telegraaf in 2004.
De ‘zesjescultuur’ is de cultuur van de middenmoot, het idee dat je met het cijfer zes het wel kunt redden. Het begrip staat voor het ongemotiveerd gedrag van bepaalde studenten en werkzoekenden, waardoor middelmaat troef is. Veel docenten hebben te weinig tijd voor nakijkwerk en een student laten doubleren blijkt duur te zijn. Sollicitanten beseffen tegenwoordig echter maar al te goed dat ze creatiever naar voren moeten komen, dat ze uit de grijze massa moeten springen, willen ze aan bod komen in de maatschappij. Er telt immers meer dan alleen cijfers. Sociale activiteiten en internationale ervaring zijn van evenveel belang. De kwaliteit van het onderwijs wordt volgens deskundigen ondergraven door de ‘zesjescultuur’.

Dat brengt ons bij de term ‘genadezesje’, een begrip dat enkel gebruikt wordt in het Nederlandse onderwijs. In Vlaanderen heb ik het nog niet opgevangen.
Een ‘genadezesje’ is een niet echt verdiend cijfer zes; een net voldoende. Vaak gaat het om twijfelgevallen of studenten die eindelijk maar eens moeten afstuderen. In de digitale persdatabanken duikt het woord voor het eerst op in 1999. Van Dale kent het ondertussen ook. Volgens velen leidt de gewoonte om ‘genadezesjes’ te verstrekken in het hoger onderwijs tot morele verloedering. 

14 maart 2009

De papegaaienschommel.

Tijdens zijn presidentiële campagne beloofde Barack Obama om Guantánamo Bay, een marinebasis en een omstreden gevangenis van de Verenigde Staten te sluiten. Verdachte Al Qaida- en Talibangevangenen uit onder andere Afghanistan werden er vastgehouden. In 2004 beweerden drie Britse gevangenen dat er in het kamp voortdurend werd gemarteld. Er was zelfs sprake van gedwongen drugsgebruik en van seksuele vernedering.

Martelen is van alle tijden en komt voor in allerlei vormen. Wat opvalt is dat men de praktijk steeds probeert te camoufleren met een onschuldige benaming.
In Zuid-Amerikaanse landen zoals Brazilië kent men de ‘papegaaienschommel’. Het slachtoffer wordt ondersteboven gehangen en krijgt elektroschokken toegediend waardoor hij of zij krijst als een papegaai. De oorspronkelijke Amerikaans-Engelse uitdrukking luidt: ‘parrot’s perch’, ook wel een ‘chat with Susan’ genoemd. In Uruguay kent men de ‘onderzeeër’ waarbij het slachtoffer wordt ondergedompeld in een tank met water dat vervuild is met braaksel, uitwerpselen en bloed. Ieder dictatoriaal land beschikt over de nodige eufemismen om folterpraktijken te camoufleren. Op de Filippijnen gebruikte men de benaming ‘waterkuur’, een woord dat eerder associaties oproept aan ‘helen’ dan aan horror. 

11 maart 2009

Engeltjesmakers.

Je hebt zo van die woorden en uitdrukkingen die tijdgebonden zijn.
‘Engeltjesmaakster’ voor een (onbevoegde) aborteuse bijvoorbeeld. Vroeger dacht men hierbij aan een vrouw die met breinaalden aan de slag ging. In een tijd toen anticonceptie nog tot de taboesfeer behoorde, werd de engeltjesmaakster gezien als een dankbare uitweg voor ongewenst zwangere vrouwen, ondanks de risico’s voor de gezondheid en ondanks de illegaliteit.

Oorspronkelijk sloeg de term echter op een vrouw die (in kindertehuizen) de haar toevertrouwde kinderen door verwaarlozing liet omkomen. In het christelijke volksgeloof gingen kinderen die stierven rechtstreeks naar de hemel, alwaar ze in de engelenschare werden opgenomen. De huidige betekenis kwam volgens ons grootste woordenboek, het WNT, voor in Zuid-Nederland. Het woord wordt eveneens vermeld in het Bargoens Woordenboek van Enno Endt uit 1974.
Wellicht ontstond ‘engeltjesmaakster’ aan het eind van de 19de of begin 20e eeuw toen de kindersterfte in onze contreien groot was. In het Frans vinden we de term ‘faiseuse d’anges’ (in de betekenis van aborteuse) ook al terug in de 19de eeuw. Het Duits kent dezelfde metafoor ‘Engelmacherin’ sedert ca. 1920.
Tegenwoordig klinkt het woord wat belegen. Maar kijk: in 1998 publiceerde de Nederlandse abortus-arts Frans Wong (in de jaren zeventig door de Telegraaf 'de ongeëvenaarde abortuskoning’genoemd) zijn autobiografie onder de titel ‘Engeltjesmaker.’ En nog dit jaar verscheen er van de hand van Diane De Keyzer ‘De Engeltjesmaaksters’ met als ondertitel ‘Abortus toen het niet mocht’.

07 maart 2009

Stop een tijger in je tank.

In de Franse klassieker "Pierrot le fou", uit 1965, zegt hoofdrolspeler Pierrot (vertolkt door Jean-Paul Belmondo) tegen een garagehouder: ‘Doe maar een tijger in mijn tank!’
Die antwoordt iets in de zin van ‘Die heb ik niet’, waarna Pierrot droogweg zegt: ‘Doe maar vol dan!’ Pierrots uitspraak verwijst naar de reclameslogan ‘Stop een tijger in je tank’ van het Amerikaanse Esso.

De Esso-tijger maakte zijn debuut op een poster van Esso Extra in het Verenigd Koninkrijk in 1952. Het was een realistische, verre van vriendelijk afgebeelde tijger. In 1959 verscheen hij in een meer menselijke vorm in de Verenigde Staten. Daarbij introduceerde men de kreet ‘Put a Tiger in your Tank’. In Groot-Brittanië ontstond vrij vlug een nationale gekte.
En andere landen volgden: ‘Mettez un tigre dans votre moteur’,‘Pack den Tiger in den Tank’ en ‘Stop een tijger in je tank’ werden overal erg populair. De Nederlandse variant kwam van het reclamebureau MacCann Ericson Nederland en dook voor het eerst op in 1961.

01 maart 2009

Het hoofd en de benen.

Het hoofd en de benen is een wielercliché voor de succesvolle combinatie van intelligentie en spierkracht.
In 1898 publiceerde de oprichter van de Tour de France, de Fransman Henri Desgrange, zijn beroemde boek La tête et les jambes, misschien een verwijzing naar de Provençaalse zegswijze ‘Quand on n’a pas de tête il faut avoir des jambes’ (‘Wie geen hoofd heeft, moet benen hebben’).
De Franse wielertaal kent ook de uitdrukking courir avec sa tête (‘met je hoofd rijden’) voor ‘op een berekenende manier fietsen’.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw was er op de Franse tv een quiz, gecombineerd met een heuse wedstrijd, onder de titel La tête et les jambes. Hierin namen scholieren het op tegen sportlui. De quiz werd gepresenteerd door Pierre Bellemare. In de uitzending vormden twee kandidaten een team om 100.000 Franse franken te winnen. De eerste (la tête) moest antwoorden op allerlei kennisvragen, terwijl de tweede (les jambes) allerlei sportieve proeven moest ondergaan.
Ondertussen is het hoofd en de benen ook in het Nederlands een gevleugelde uitdrukking geworden onder wielrenners en andere sportbeoefenaars.